Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-05-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:2030, 16/00101
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-05-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:2030, 16/00101
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 11 mei 2017
- Datum publicatie
- 6 juli 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:2030
- Zaaknummer
- 16/00101
Inhoudsindicatie
In 2001 heeft belanghebbende een BV opgericht, waarin hij sindsdien alle aandelen houdt.
In de periode 2001 tot en met 2010 heeft belanghebbende bedragen aan de BV verstrekt.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, tegen welke aanslag belanghebbende is opgekomen.
In hoger beroep is in geschil of belanghebbende de aan de BV verstrekte bedragen van in totaal € 40.348 in mindering kan brengen op zijn belastbare inkomen uit werk en woning, hetgeen hij stelt, doch de Inspecteur betwist.
Het Hof oordeelt dat niet aannemelijk is geworden dat ten aanzien van deze bedragen sprake is van geldverstrekking(en) die in civielrechtelijke zin als lening(en) zijn aan te merken. Het hoger beroep is derhalve ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/00101
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] (Thailand), domicilie gekozen hebbend te [domicilieplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 5 februari 2016, nummer BRE 15/1506, in het geding tussen
belanghebbende
en
de Inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te melden aanslag en beschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 92.235, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verlaagd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 82.720. Tegelijkertijd met de aanslag is jegens belanghebbende een beschikking heffingsrente genomen.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 13 april 2017 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, mevrouw [A] , de heer [B] en de heer [C] , namens de Inspecteur. Belanghebbende is met kennisgeving niet ter zitting verschenen.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaringen van de Inspecteur zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden komen vast te staan.
Belanghebbende is op 1 januari 2014 naar Thailand geëmigreerd. Tot dat moment dreef hij een onderneming in de vorm van een eenmanszaak, [D] geheten. Volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel bestonden de activiteiten van de eenmanszaak uit het drijven van een adviesbureau en de ontwikkeling en marketing van producten.
Op [datum 1] 2001 heeft belanghebbende [E] B.V. (hierna: [E] ) opgericht, waarin hij sindsdien alle aandelen houdt. Op diezelfde dag hebben [E] en [F] B.V., zijnde een vennootschap die niet aan belanghebbende is gelieerd, [G] B.V. (hierna: [G] ) opgericht, waarbij zij sindsdien ieder 50% van de aandelen in [G] hielden. [G] is per [datum 2] 2013 opgeheven.
Belanghebbende heeft in hoger beroep alle afschriften van de bankrekening van [E] over de periode 2001 tot en met 2011 in het geding gebracht. Deze bankrekening werd opgeheven op [datum 3] 2011. Eveneens in hoger beroep heeft belanghebbende alle bankafschriften van [G] over de periode 2001 tot en met 2009 in het geding gebracht. De bankafschriften van de beide vennootschappen zijn de (enige) basis voor de boekhouding van zowel [E] als van [G] . Er bestaat geen kasboek en er zijn geen andere bankrekeningen. De jaarlijkse balansen en verlies- en winstrekeningen van beide vennootschappen zijn van de bankafschriften afgeleid.
In het nadere hogerberoepschrift heeft belanghebbende een (in december 2013 gecorrigeerd) overzicht verstrekt, waarin kolomsgewijs onder meer zijn vermeld de bedragen die hij in de periode 2001 tot en met 2010 aan [E] heeft verstrekt. Het totaal van de cijferopstelling bedraagt € 40.348. Voorts zijn in dat overzicht opgenomen de bedragen die [E] aan [G] heeft verstrekt (€ 61.932), en bedragen die [G] (al dan niet via [E] ) aan de eenmanszaak van belanghebbende heeft doen toekomen (€ 178.149), ter zake van werkzaamheden die vanuit de eenmanszaak van belanghebbende werden verricht.
Uit de bankafschriften blijkt dat de betalingen van bedragen die aan [E] zijn overgemaakt plaatsvonden vanaf een bankrekening op naam van belanghebbende. De geldstortingen door belanghebbende aan [E] hebben diverse omschrijvingen, waaronder "voorschot (investeringen)", "van spaar privé naar [E] ", "lening (in verband met onderzoek en ontwikkeling)", "storting (vanuit privé, aanvulling werkkapitaal)".
Betalingen door [E] aan belanghebbende worden overgemaakt op een bankrekening op naam van [D] , de eenmanszaak van belanghebbende.
In de aangiften vennootschapsbelasting van [E] over de jaren 2007 en volgende staat vermeld dat de vennootschap geen activiteiten (meer) ontplooit. In de aangifte vennootschapsbelasting van [G] over het jaar 2007 staat vermeld dat geen activiteiten (meer) worden ontplooid sinds januari 2006.
Eind 2013 heeft belanghebbende de balansen over de jaren 2001 tot en met 2013 van [E] gereconstrueerd op basis van de bankafschriften en heeft deze balansen op [datum 4] 2013 gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel.
In het hoger beroepschrift heeft belanghebbende de (opgeschoonde) balans van zijn eenmanszaak vermeld. Op de balans ultimo 2010 staat een vordering ad € 40.348 op [E] vermeld, alsmede een fiscale oudedagsreserve ten bedrage van € 52.676.
De Inspecteur heeft op de aangifte van belanghebbende de volgende correcties aangebracht:
belastbaar inkomen uit werk en woning volgens aangifte € 33.315
- correctie: vrijval fiscale oudedagsreserve € 52.676
- correctie: ondernemingsverlies niet geaccepteerd € 6.244
vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning volgens definitieve aanslag € 92.235
- alsnog verleende stakingsaftrek -/- € 3.630
- alsnog verleende MKB vrijstelling -/- €5.885
vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning bij uitspraak op bezwaar € 82.720
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In hoger beroep is in geschil of belanghebbende de aan [E] verstrekte bedragen van in totaal € 40.348 in mindering kan brengen op zijn belastbare inkomen uit werk en woning, hetgeen hij stelt, doch de Inspecteur betwist.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en vermindering van de aanslag tot een naar een niet nader becijferd belastbaar inkomen uit werk en woning. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.