Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-01-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:246, 14/00844

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-01-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:246, 14/00844

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
26 januari 2017
Datum publicatie
26 april 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:246
Zaaknummer
14/00844

Inhoudsindicatie

Het Hof stelt, nu noch de Heffingsambtenaar noch belanghebbende de door hen verdedigde waarden van het object (bedrijfswoning met garage, paardenstallen, binnenbak en drie buitenbakken en een tweede woning) aannemelijk hebben gemaakt, de waarde van het object op de waardepeildatum

1 januari 2012 – evenals de Rechtbank - in goede justitie vast op € 520.000. Voorts oordeelt het Hof dat in het systeem van de Gemeentewet en de Wet WOZ geen plaats is voor een verdeling van de totale waarde van een onroerende zaak naar waarden op onderdelen. Ten slotte oordeelt het Hof dat de Rechtbank terecht het beroep van belanghebbende ter zake van de aanslagen afvalstoffenheffing niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 14/00844

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [plaats 1] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 3 juli 2014, nummer AWB 13/4821, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Veere,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende de hierna vermelde beschikking en aanslagen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) met dagtekening 25 februari 2013 een beschikking gezonden waarbij de waarde van de onroerende zaak plaatselijk bekend als [adres 1] te [plaats 1] (hierna het object) per de waardepeildatum 1 januari 2012 is vastgesteld op € 619.000 voor het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 (hierna: de WOZ-beschikking). Tegelijkertijd zijn aan belanghebbende voor het jaar 2013 ter zake van dit object aanslagen in de onroerende -zaakbelasting (hierna: de aanslagen ozb) en aanslagen in de afvalstoffenheffing (hierna: de aanslagen afvalstoffenheffing) opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft in zijn brief met dagtekening 12 maart 2013, in één geschrift bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking en de aanslagen ozb. Voorts heeft belanghebbende in zijn brief met dagtekening 17 maart 2013 bezwaar gemaakt tegen de aanslagen afvalstoffenheffing.

1.3.

De aanslagen afvalstoffenheffing zijn bij, in één geschrift vervatte, uitspraken van de Heffingsambtenaar met dagtekening 21 maart 2013 gehandhaafd. Deze uitspraken zijn op 25 maart 2013 aan belanghebbende verzonden.

1.4.

De WOZ-beschikking is bij uitspraak van de Heffingsambtenaar met dagtekening 25 juli 2013 verminderd naar een waarde van € 556.000.

De aanslagen ozb zijn bij afzonderlijk beschikking dienovereenkomstig verminderd.

1.5.

Bij geschrift, binnengekomen bij de Rechtbank op 3 september 2013, is belanghebbende van deze uitspraken van de Heffingsambtenaar in beroep gekomen. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.

1.6.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de uitspraken op bezwaar betreffende de WOZ-beschikking en de aanslagen ozb, die uitspraken vernietigd, de WOZ-waarde van het object per de waardepeildatum 1 januari 2012 vastgesteld op een bedrag van € 520.000 en de aanslagen ozb dienovereenkomstig verminderd. De Rechtbank heeft belanghebbende voorts niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep voor zover het is gericht tegen de uitspraken op bezwaar betreffende de aanslagen afvalstoffenheffing.

Daarnaast heeft de Rechtbank de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 3,16 en gelast dat de Heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 44 aan hem vergoedt.

1.7.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122.

De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.8.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) hebben partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.9.

De zitting heeft plaatsgehad op 7 januari 2016 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar is toen verschenen en gehoord de heer [A] , namens de Heffingsambtenaar. Belanghebbende is niet verschenen. Hij heeft het Hof bij brief met dagtekening 28 november 2015 bericht niet ter zitting aanwezig te zullen zijn.

1.10.

De Heffingsambtenaar heeft ter zitting een kopie overgelegd van de, in één geschrift vervatte, uitspraken van de Heffingsambtenaar op het bezwaarschrift betreffende de aanslagen afvalstoffenheffing met dagtekening 21 maart 2013.

1.11.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat.

1.12.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat op 18 januari 2016 in afschrift aan partijen is verzonden. Voorts is gelijktijdig aan belanghebbende een kopie van de door de Heffingsambtenaar ter zitting overgelegde uitspraken op het bezwaar tegen de aanslagen afvalstoffenheffing verzonden.

1.13.

Belanghebbende is op 18 januari 2016 in de gelegenheid gesteld schriftelijk uiterlijk op 15 februari 2016 te reageren op de aan hem toegezonden stukken en bovendien uitvoering te geven aan het in zijn aanvullend hoger beroepschrift met dagtekening 26 augustus 2014 gedaan voorwaardelijk bewijsaanbod.

1.14.

Nadien heeft het Hof partijen over en weer verzocht te reageren op elkaars nadere schriftelijke reacties en de daarbij overgelegde stukken, aan welk verzoek zij hebben voldaan.

1.15.

Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van het object. Het object betreft een aan het bedrijf verbonden woning (hierna: de bedrijfswoning), met aangebouwde garage, verschillende gebouwen die in gebruik zijn als paardenstallen, een binnenbak voor de paarden, drie buitenbakken voor de paarden en een tweede woning met als adres [adres 2] te [plaats 1] (hierna: de tweede woning).

De bedrijfswoning heeft een inhoud van ongeveer 408 m³. De tweede woning is per 1 januari 2012 samengevoegd met het object en heeft een inhoud van ongeveer 415 m³. De tweede woning is niet rechtstreeks aangesloten op de nutsvoorzieningen.

De oppervlakte van het bij het object behorende perceel is ongeveer 7.705 m². Hiervan is 750 m² grond toebedeeld aan de bedrijfswoning en 705 m² aan de tweede woning.

2.2.

De Heffingsambtenaar heeft, ter onderbouwing van de door hem bij de Rechtbank verdedigde waarde van € 556.000, verwezen naar het taxatierapport van [B] , taxateur te [plaats 2] (hierna: het taxatierapport), waarin de waarde – op basis van de kengetallen van de landelijke Taxatiewijzer “Agrarisch” – met behulp van het TIOX rekenmodel is getaxeerd. De uit dit rekenmodel voortvloeiende waarde is niet getoetst aan verkopen van min of meer vergelijkbare objecten rondom de waardepeildatum 1 januari 2012. In het taxatierapport is de waarde in het economische verkeer van het object per de waardepeildatum 1 januari 2012 vastgesteld op € 556.000. In het taxatierapport zijn gegevens van het object en foto’s van zowel het object als de tweede woning opgenomen. Bovendien is in het taxatierapport een matrix opgenomen.

2.3.

In hoger beroep heeft de Heffingsambtenaar zich aan de door de Rechtbank in goede justitie, op € 520.000, vastgestelde waarde geconformeerd.

2.4.

Belanghebbende heeft bij een op 16 maart 2016 ingekomen geschrift een brief met dagtekening 15 maart 2015 inclusief 2 bijlagen van de heer [C] / Agrarisch makelaar en taxateur te [plaats 3] (hierna: de heer [C] ), overgelegd. In deze brief schrijft de heer [C] onder meer: “Ik ben u ter wille door mijn gedachten op papier te stellen. Ik kan echter door mijn certificering bij NRVT sinds begin dit jaar geen verkorte taxaties en waardeverklaringen meer afgeven met handtekening eronder, zeker niet zonder referenties. Echter heb ik als agrarisch makelaar/taxateur in de regio Midden Zeeland een heel goed beeld van de markt voor objecten als de uwe.”.

De heer [C] komt in bijlage 1 bij zijn brief met dagtekening 15 maart 2015 tot een waarde in het economische verkeer van het object per de waardepeildatum 1 januari 2013 van in totaal € 530.000. Deze waarde licht hij in die bijlage globaal toe en specificeert hij voor verschillende onderdelen van het object. Voorts heeft de heer [C] als bijlage 2 bij betreffende brief een luchtfoto van het perceel van het object gevoegd.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Is de door de Heffingsambtenaar in hoger beroep bepleite WOZ-waarde van het object per de waardepeildatum 1 januari 2012 van € 520.000 te hoog?

II. Heeft de Rechtbank de voor het object per de waardepeildatum 1 januari 2012 vastgestelde waarde van € 520.000 terecht niet verdeeld in vastgestelde waarden per onderdeel van het object?

III. Heeft de Rechtbank belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep betreffende de aanslagen afvalstoffenheffing?

Belanghebbende is van mening dat vraag I bevestigend moet worden beantwoord en vraag II en III ontkennend. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de WOZ-beschikking naar een lagere waarde dan € 520.000 en tot dienovereenkomstige vermindering van de aanslagen ozb. Daarnaast concludeert hij tot het ontvankelijk verklaren van het beroep voor zover het is gericht tegen de aanslagen afvalstoffenheffing en tot vernietiging van de desbetreffende aanslagen. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing