Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-01-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:248, 15/00882

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-01-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:248, 15/00882

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
26 januari 2017
Datum publicatie
26 april 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:248
Zaaknummer
15/00882

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag BPM. Tijdens een controle is belanghebbende aangetroffen als bestuurder van een auto die niet in Nederland is geregistreerd.

Inspecteur bewijst niet dat belanghebbende ten tijde van de controle inwoner was van Nederland. Voor het vaststellen van inwonerschap is van belang of de omstandigheden van dien aard zijn dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen belanghebbende en Nederland. De enkele omstandigheid dat belanghebbende regelmatig in Nederland is voor familiebezoek is daarvoor onvoldoende.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/00882

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

domicilie gekozen hebbende te [plaats 1] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 23 april 2015, nummer AWB 14/6487, in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd ten bedrage van € 3.503 aan belasting, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 165. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 248.

De Inspecteur heeft geen verweerschrift ingediend.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Inspecteur vóór de zitting nadere stukken ingediend, getiteld “verweerschrift”. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

De zitting heeft plaatsgehad op 1 december 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld door zijn gemachtigde, de heer [A] , advocaat te [plaats 1] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B] .

1.6.

De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De bij de pleitnota behorende bijlage heeft het Hof niet tot de stukken van het geding gerekend, als zijnde tardief ingediend (zie nader onder 4.1).

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende is op 4 juli 2013 bij een controle door ambtenaren van de regiopolitie Midden- en West Brabant op de [a-straat 1] te [plaats 1] als bestuurder van een auto van het merk [merk] , type [nummer] (hierna: de auto) aangetroffen. De auto was niet in Nederland geregistreerd. Op het moment van de controle was de auto voorzien van tijdelijke Duitse kentekenplaten op naam van belanghebbende. De auto was eigendom van de broer van belanghebbende.

2.2.

Ter zake van deze constatering heeft de Inspecteur op 31 juli 2013 de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.

2.3.

Uit de basisregistratie persoonsgegevens van de gemeente [plaats 1] (hierna: de GBA) blijkt dat belanghebbende van 30 oktober 2007 tot 1 maart 2010 aldaar was ingeschreven en daarna is uitgeschreven wegens vertrek naar “Onbekend”.

2.4.

Belanghebbende heeft een relatie gehad met mevrouw [C] . Hij heeft samen met haar een dochter, geboren op [geboortedatum 1] 2009. Later zijn nog twee dochters geboren, op [geboortedatum 2] 2012 en op [geboortedatum 3] 2016. De middelste dochter is pas in 2016 door belanghebbende erkend. De dochters wonen met hun moeder, mevrouw [C] , in [plaats 1] . De moeder van belanghebbende woont in [plaats 2] . Belanghebbende bezoekt zijn dochters en zijn moeder op regelmatige basis.

2.5.

Tot de gedingstukken behoren de volgende stukken:

- een huurovereenkomst, gedagtekend op 1 juni 2010, waarin is overeengekomen dat belanghebbende van [D] voor de duur van minimaal vijf jaren de ruimte aan de [c-straat] [plaats 5] huurt voor een bedrag van 3.000 dirhams per maand;

- een verklaring van [D] , gedagtekend 14 oktober 2013, dat belanghebbende bij hem verblijft in de periode vanaf 1 juni 2010 tot heden;

- een arbeidsovereenkomst tussen garage [E] en belanghebbende, waarin is overeengekomen dat belanghebbende met ingang van 1 mei 2010 als leidinggevende werkzaamheden verricht voor 34 uur per week voor een bedrag van 17.000 dirham per maand. Als adres van de garage is vermeld [b-straat] / 9 te [plaats 3] ;

- een “Verklaring omtrent woonadres” van het hoofd van het vierde stadsloket van de gemeente [plaats 4] , gedagtekend 18 augustus 2015, waarin deze verklaart dat op grond van het onderzoek dat is verricht door wijkagent [F] , belanghebbende op het adres [adres] , Residentie [naam] nr. 144 te [plaats 4] ” (hierna: het flatgebouw) woont;

- twee verklaringen van bewakers van het flatgebouw, gedagtekend 18 augustus 2015, inhoudende dat belanghebbende aldaar woonachtig is;

- een “Medische verklaring” van een arts te [plaats 4] , dr. [G] , gedagtekend 18 augustus 2015, waarin deze verklaart dat hij belanghebbende heeft onderzocht, dat belanghebbende is behandeld voor een ernstige anemie die een bloedtransfusie vereist en dat belanghebbende is behandeld voor chronische anemie sinds 2011.

2.6.

Naar aanleiding van een verzoek van de Inspecteur heeft de Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden, Bureau voor sociale zaken te Marokko, onderzoek ingesteld naar belanghebbende. In een brief van 3 september 2014 is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“Onderzoek in [plaats 3] en [plaats 5] heeft het volgende uitgewezen:

- De heer [belanghebbende] en [D] zijn bekend bij de lokale autoriteiten van [plaats 5] . Volgens de Moquaddem woont de heer [belanghebbende] in [plaats 4] en heeft hij geen etage gehuurd van de woning van de heer [D] in Douar (dorp) [dorp] .

- Op het adres Nº 9, [b-straat] te [plaats 3] is geen Garage [E] gevestigd. Het betreft hier een huis die volgens buurtbewoners bewoond is door een familie [H] (…). Bij onderzoek ter plaatse was het huis verlaten en op dat moment niet bewoond.

- Aangezien de straat [b-straat] in Marokko veel voorkomt, is ook onderzoek verricht in dezelfde straatnaam in [plaats 5] . Ook hier is men niet bekend met de naam [belanghebbende] en het bedrijf Garage [E] .

- Bij het Centraal Register is het niet mogelijk informatie te verkrijgen aan de hand van een bedrijfsnaam. De zoekcriteria is afgestemd op de combinatie van naam van een persoon en CIN.”

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

Meer in het bijzonder is in geschil of belanghebbende op 4 juli 2013 als inwoner van Nederland kan worden aangemerkt.

Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

Niet in geschil is dat:

- indien belanghebbende op 4 juli 2013 als inwoner van Nederland kan worden aangemerkt, de naheffingsaanslag tot een juist bedrag is opgelegd;

- indien belanghebbende op 4 juli 2013 niet als inwoner van Nederland kan worden aangemerkt, de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen partijen ter zitting hieraan hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing