Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-06-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:2590, 15/01167

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-06-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:2590, 15/01167

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
9 juni 2017
Datum publicatie
12 juli 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:2590
Zaaknummer
15/01167

Inhoudsindicatie

Belanghebbende krijgt geen dwangsom toegekend, hoorplicht wordt geacht niet te zijn geschonden en de WOZ-waarde is niet te hoog vastgesteld

Op 14 augustus 2014 ontvangt de Heffingsambtenaar een bezwaarschrift van belanghebbende gericht tegen de waardebeschikking en de aanslag WOZ. In 2014 is geen uitspraak op bezwaar gedaan. Tot de stukken van het geding behoort een brief van de Heffingsambtenaar aan de gemachtigde van belanghebbende, gedagtekend 27 december 2014, met als ‘Onderwerp’ Verlenging beslistermijn bezwaarschrift. In deze brief is vermeld dat de Heffingsambtenaar de beslistermijn met zes weken verdaagt tot 12 februari 2015.

Belanghebbende ontkent dit schrijven te hebben ontvangen.

Op 1 januari 2015 heeft belanghebbende de Heffingsambtenaar in gebreke gesteld en de Heffingsambtenaar daarbij in de gelegenheid gesteld om binnen 14 dagen alsnog uitspraken op bezwaar te doen.

Op 23 januari 2015 doet de inspecteur uitspraak op bezwaar.

Bij besluit van 21 januari 2015 (de dwangsombeschikking) heeft de Heffingsambtenaar beslist dat belanghebbende geen recht heeft op een dwangsom.

Het Hof oordeelt dat belanghebbende geen recht heeft op een dwangsom, omdat de Heffingsambtenaar aannemelijk maakt dat de verdagingsbrief (tijdig) naar het juiste adres is verzonden; het Hof acht belanghebbendes blote stelling dat de verdagingsbrief niet is ontvangen, niet voldoende geloofwaardig.

De Heffingsambtenaar heeft alvorens op het bezwaar te beslissen belanghebbende niet gehoord. Het Hof verbindt aan het niet-horen geen gevolgen. Belanghebbende is door de Heffingsambtenaar drie keer in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord, waarbij belanghebbende ten aanzien van twee van de drie geplande hoorzittingen vooraf heeft laten weten beschikbaar te zijn. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende voldoende gelegenheid heeft gekregen om te worden gehoord en de voldoende ruim van tevoren geplande hoorzittingen zelf onbenut heeft gelaten, zodat onder deze omstandigheden geen sprake is van een schending van de hoorplicht.

Ten aanzien van de waarde van de onroerende zaak is het Hof van oordeel dat de waarde niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld.

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/01167

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 24 september 2015, nummer SHE 15/233, in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant,

hierna: de Heffingsambtenaar

betreffende na te noemen beschikking en aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 19 juli 2014 krachtens artikel 22 van de

Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres 1] 2 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2013, voor het belastingjaar 2014, vastgesteld op € 227.000. In het desbetreffende geschrift is ook de aanslag onroerendezaakbelasting 2014 (hierna: de aanslag) bekend gemaakt. De Heffingsambtenaar heeft, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken de voornoemde waarde en de aanslag gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende heeft bij brief van 1 januari 2015 de Heffingsambtenaar in gebreke

gesteld vanwege het uitblijven van de uitspraken op bezwaar. De Heffingsambtenaar heeft bij dwangsombeschikking van 14 januari 2015 beslist dat belanghebbende geen recht heeft op een dwangsom. Belanghebbende heeft op 21 januari 2015 beroep ingesteld tegen het uitblijven van de uitspraken op bezwaar. Op 23 januari 2015 heeft de Heffingsambtenaar uitspraken op bezwaar gedaan.

1.3.

Belanghebbende is van de voornoemde uitspraken en het uitblijven van de uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van de uitspraken op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen de dwangsombeschikking, evenals het beroep tegen de uitspraken op bezwaar, ongegrond verklaard.

1.4.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

De zitting heeft plaatsgehad op 23 februari 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [A] , gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, mevrouw [B] en de heer [C] .

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Het pro forma bezwaarschrift van belanghebbende is op 14 augustus 2014 door de Heffingsambtenaar ontvangen. In 2014 is geen uitspraak op bezwaar gedaan. Tot de stukken van het geding behoort een brief van de Heffingsambtenaar aan de gemachtigde van belanghebbende, gedagtekend 27 december 2014, met als ‘Onderwerp’ Verlenging beslistermijn bezwaarschrift. In deze brief is vermeld dat het bezwaarschrift van belanghebbende niet voor 31 december 2014 kan worden afgewikkeld en dat de Heffingsambtenaar de beslistermijn met zes weken verdaagt tot 12 februari 2015.

Belanghebbende ontkent dit schrijven te hebben ontvangen.

2.2.

Vanwege het uitblijven van de uitspraken op bezwaar heeft belanghebbende bij brief van 1 januari 2015 de Heffingsambtenaar in gebreke gesteld en de Heffingsambtenaar daarbij in de gelegenheid gesteld om binnen 14 dagen alsnog uitspraken op bezwaar te doen.

Bij besluit van 21 januari 2015 (de dwangsombeschikking) heeft de Heffingsambtenaar beslist dat belanghebbende geen recht heeft op een dwangsom.

2.3.

In het pro forma bezwaarschrift van belanghebbende is verzocht om gehoord te worden, evenals in de aanvulling op het voornoemde bezwaarschrift met dagtekening van 9 oktober 2014 en een door de Heffingsambtenaar op 18 december 2014 ontvangen brief van belanghebbende.

2.4.

De Heffingsambtenaar heeft per email van 22 december 2014 de gemachtigde van belanghebbende verzocht om zijn verhinderdata door te geven voor een periode van drie weken. De gemachtigde van belanghebbende heeft daarop schriftelijk gereageerd per brief, ontvangen door de Heffingsambtenaar op 28 december 2014, waarin gemachtigde heeft aangegeven in de derde week, van 5 januari 2015 tot en met 9 januari 2015, verhinderd te zijn. De Heffingsambtenaar heeft per brief met dagtekening 5 januari 2015 de gemachtigde uitgenodigd voor een hoorzitting op 13 januari 2015. Daarop heeft de gemachtigde per brief, ontvangen door de Heffingsambtenaar op 12 januari 2015, gereageerd door nieuwe verhinderdata door te geven. In voornoemde brief is vermeld dat de gemachtigde op 20, 23, 27 en 30 januari 2015 niet verhinderd was. De Heffingsambtenaar heeft per email van 13 januari 2015 de gemachtigde uitgenodigd voor een hoorgesprek op 20 januari 2015. Per brief, ontvangen door de Heffingsambtenaar op 14 januari 2015, heeft de gemachtigde laten weten 20 januari 2015 verhinderd te zijn. In de betreffende brief heeft de gemachtigde nieuwe verhinderdata doorgegeven en onder meer aangegeven 23 januari 2015 niet verhinderd te zijn. Per brief, met dagtekening 15 januari 2015, heeft de Heffingsambtenaar de gemachtigde uitgenodigd voor een hoorzitting op 23 januari 2015. Daarop heeft de gemachtigde per brief, ontvangen door de Heffingsambtenaar op 22 januari 2015, laten weten op 23 januari 2015 verhinderd te zijn.

2.5.

Met dagtekening 23 januari 2015 heeft de Heffingsambtenaar uitspraken op bezwaar gedaan.

2.6.

Op 16 juli 2015 is de onroerende zaak door de heer [C] , namens de Heffingsambtenaar, bezocht. Eveneens op 16 juli 2015 heeft een hoorzitting plaatsgevonden in verband met het bezwaar tegen de WOZ-waarde voor belastingjaar 2015, met peildatum 1 januari 2014.

2.7.

Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak gelegen aan de [adres 1] 2 te [woonplaats] . Het betreft een vrijstaande woning, een woonboerderij, gebouwd in 1830, met een berging/schuur en een bedrijfsgebouw. Het perceeloppervlak bedraagt 1.860 m2.

2.8.

De WOZ-waarde van de onroerende zaak is bij de in geschil zijnde beschikking voor 2014, naar de waardepeildatum 1 januari 2013, vastgesteld op € 227.000. De Rechtbank heeft het beroep tegen de uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.

2.9.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de onroerende zaak met behulp van de vergelijkingsmethode met referentieobjecten moet worden gewaardeerd. In het namens belanghebbende door [D] opgestelde taxatierapport van 8 mei 2015 (rapport [D] ) wordt de waarde van de onroerende zaak op de peildatum – rekening houdend met de verkoopprijzen van de referentieobjecten [adres 2] 10 te [woonplaats] (op 3 september 2012 verkocht voor € 300.000), [adres 3] 6 te [woonplaats] (op 4 september 2013 verkocht voor € 250.000) en [adres 4] 18 te [E] (op 3 maart 2014 verkocht voor € 185.000) – getaxeerd op € 178.000.

2.10.

De Heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de vastgestelde waarde een taxatierapport en een cijfermatige onderbouwing ingebracht. Uit het taxatieverslag en de cijfermatige onderbouwing volgt een waarde van de onroerende zaak in het economische verkeer per waardepeildatum 1 januari 2013 van € 227.000. Bij de waardebepaling zijn de gegevens van een drietal rond de waardepeildatum verkochte bouwterreinen in de beoordeling betrokken (hierna: de bouwterreinen van de Heffingsambtenaar), te weten: [adres 5] 17 te [F] met transactiedatum 20 februari 2012 voor € 188.817, [adres 6] 44 te [F] met transactiedatum 25 juni 2012 voor € 110.314 en [adres 6] 46 te [F] met transactiedatum 21 juni 2012 voor € 107.240. Verder zijn bij de waardebepaling een drietal rond de waardepeildatum verkochte objecten in de beoordeling betrokken (hierna: de referentieobjecten van de Heffingsambtenaar): [adres 2] 10 te [woonplaats] (op 3 september 2012 verkocht voor € 300.000) en [adres 7] 10 te [woonplaats] (op 4 maart 2013 verkocht voor € 280.000. In hoger beroep heeft de Heffingsambtenaar een aangepaste cijfermatige onderbouwing ingebracht waarin ook het object [adres 4] 18 te [E] (op 3 maart 2014 verkocht voor € 185.000) is meegenomen.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is 1) de juistheid van de dwangsombeschikking, 2) de vraag of de hoorplicht is geschonden en 3) de WOZ-waarde van de woning op waardepeildatum 1 januari 2013.

3.2.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat:

1) de verdagingsbrief met dagtekening 27 december 2014 niet is ontvangen, dat de Heffingsambtenaar met de overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verdagingsbrief met dagtekening 27 december 2014 is verzonden en dat de Heffingsambtenaar gelet op de datum van de uitspraken op bezwaar een dwangsom verschuldigd is voor de periode van 8 dagen;

2) de hoorplicht in de bezwaarfase is geschonden;

3) de WOZ-waarde € 178.000 bedraagt en stelt daartoe dat voor het belastingjaar 2014 gebruik dient te worden gemaakt van de vergelijkingsmethode, zoals toegepast in het rapport [D] , en dat de Heffingsambtenaar de WOZ-waarde van € 227.000 niet aannemelijk heeft gemaakt.

3.3.

De Heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat:

1) de verdagingsbrief met dagtekening 27 december 2014 tijdig is verzonden waardoor de beslistermijn verlengd is van 31 december 2014 tot 12 februari 2015 en belanghebbende geen recht heeft op een dwangsom;

2) belanghebbende voldoende gelegenheid heeft gekregen om te worden gehoord en dat het niet verschijnen op de laatste uitnodiging van 23 januari 2015 aangemerkt dient te worden als het afzien van het recht om te worden gehoord, dat de hoorplicht niet is geschonden;

3) de WOZ-waarde € 227.000 bedraagt.

3.4.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.5.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken van de Heffingsambtenaar, veroordeling van de Heffingsambtenaar tot het voldoen van een dwangsom voor de periode van 8 dagen, het ontvangen van een proceskostenvergoeding wegens schending van de hoorplicht, verlaging van de WOZ-waarde tot € 178.000 en tot dienovereenkomstige vermindering van de aanslag. De Heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5. Beslissing