Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-06-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:2847, 16/03724 en 16/03725
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-06-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:2847, 16/03724 en 16/03725
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 23 juni 2017
- Datum publicatie
- 16 augustus 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:2847
- Zaaknummer
- 16/03724 en 16/03725
Inhoudsindicatie
Hoger beroep niet-ontvankelijk. Niet-tijdige betaling griffierecht niet verschoonbaar.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/03724 en 16/03725
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] S.A.,
gevestigd te [plaats 1] (Spanje),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 29 juli 2016, nummers BRE 14/3415 en BRE 14/3416, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde beschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Namens belanghebbende zijn bij brief van 12 januari 2011 en daarbij gevoegde aangiften vennootschapsbelasting (2007) en dividendbelasting (2008), voor de navolgende jaren de volgende verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting ingediend:
- jaar 2007 tot een bedrag van € 61.131,95 (Hofkenmerk 16/03724);
- jaar 2008 tot een bedrag van € 73.791 (Hofkenmerk 16/03725).
De Inspecteur heeft de voormelde verzoeken bij de in één geschrift vervatte beschikkingen van 1 oktober 2013 afgewezen.
De Inspecteur heeft de daartegen gerichte bezwaren bij uitspraken ongegrond verklaard.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende éénmaal griffierecht geheven ten bedrage van € 328.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van het Hof een nota griffierecht ten bedrage van € 503 aan belanghebbende gezonden. Deze nota is buiten de daartoe gestelde betalingstermijn voldaan. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij
De Inspecteur heeft vóór de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en belanghebbende.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 13 april 2017 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord mevrouw [A] en mevrouw [B] , als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [C] en [D] , mevrouw [E] en mevrouw [F] . De onderhavige zaken zijn gelijktijdig behandeld met de zaken met de hofkenmerken 16/03726 tot en met 16/03731.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding stelt het Hof de volgende feiten vast:
Het hogerberoepschrift is ingediend door belanghebbende zelf. De nota griffierecht is op 13 december 2016 per gewone post verzonden naar het in het hogerberoepschrift vermelde postadres van belanghebbende, met de vermelding dat het verschuldigde griffierecht van € 503 uiterlijk op 10 januari 2017 dient te zijn bijgeschreven op de in de brief vermelde bankrekening.
De herinnering tot het betalen van griffierecht is op 18 januari 2017 per aangetekende post verzonden naar het in het hogerberoepschrift vermelde postadres van belanghebbende. Daarin is vermeld dat het griffierecht binnen vier weken na dagtekening van die herinnering dient te worden voldaan.
Belanghebbende heeft op 3 maart 2017 het verschuldigde griffierecht ten bedrage van € 503 voldaan.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of het door belanghebbende ingestelde hoger beroep ontvankelijk is. Meer in bijzonder is in geschil of sprake is van bijzondere feiten of omstandigheden waardoor redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest met het niet tijdig betalen van het verschuldigde griffierecht.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.