Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-07-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3234, 16/03801

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-07-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3234, 16/03801

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
13 juli 2017
Datum publicatie
24 augustus 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:3234
Formele relaties
Zaaknummer
16/03801
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 3

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Artikel 3, derde lid, aanhef en onderdeel b, Wet OB 1968 (oud); Hoger beroep ongegrond. Integratieheffing is van toepassing.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/03801

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 18 augustus 2016, nummer BRE 15/4576, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna genoemde beschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft op 27 januari 2014 aangifte gedaan van de door hem over het tijdvak van 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2013 verschuldigde omzetbelasting. Het desbetreffende aangiftebiljet vermeldt als zodanig een bedrag van (per saldo) € 425.676. Dit bedrag heeft belanghebbende op 29 januari 2014 voldaan. Naar aanleiding van het tegen de voldoening op aangifte gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak van 3 juli 2015 het bezwaar ongegrond verklaard.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 167.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 251.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2 Feiten

De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:

2.1.

Belanghebbende heeft in februari 2011 een terrein met opstallen te [woonplaats] gekocht voor een koopsom van € 900.000 (exclusief overdrachtsbelasting van € 54.000). De levering was niet belast met omzetbelasting.

2.2.

Nadat alle opstallen van het terrein waren gesloopt, heeft belanghebbende op het terrein een supermarkt met daarboven 18 appartementen laten bouwen (hierna: het project). Blijkens de koop-aannemingsovereenkomst van 12 april 2012 heeft belanghebbende het appartementsrecht van de supermarkt (bestaande uit een winkel met magazijn, twintig parkeerplaatsen en verdere toebehoren, hierna: de supermarkt) verkocht voor € 2.200.000 (plus omzetbelasting ten bedrage van € 418.000). Na oplevering zijn de appartementen bestemd voor btw-vrijgestelde verhuur.

2.3.

De bouwkosten van het gehele project bedragen € 3.902.151,37 (exclusief omzetbelasting). De op deze bouwkosten drukkende omzetbelasting bedraagt € 811.518 (hierna: voorbelasting). Belanghebbende heeft de voorbelasting in de aangiftes van de tijdvakken waarin deze kosten zijn opgekomen geheel in aftrek gebracht. Dit resulteert in een kostprijs van het gehele project van € 4.856.151,37 (de som van de bouwkosten van € 3.902.151,37 en de koopsom van de grond van € 954.000, hierna: de kostprijs). Van de kostprijs heeft 52% betrekking op de appartementen en 48% op de supermarkt.

2.4.

De oplevering en ingebruikname van het project heeft plaatsgevonden in het vierde kwartaal van 2013.

2.5.

In de aangifte over het vierde kwartaal 2013 is met betrekking tot de oplevering van het project ingevolge artikel 3, derde lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (tekst 2013, hierna: Wet OB) een bedrag aan verschuldigde omzetbelasting aangegeven van € 529.988. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:

integratieheffing: 21% van de kostprijs: 21% x € 4.856.151,37 = € 1.019.792 minus: voorbelasting supermarkt 48% x € 1.019.792 = € 489.804verschuldigde integratieheffing € 529.988

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of sprake is van een levering ingevolge artikel 3, derde lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet OB.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot teruggaaf van omzetbelasting. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak Rechtbank. Bij gegrondverklaring van het beroep is niet in geschil dat dat moet leiden tot een teruggaaf van € 108.239,55.

4 Gronden

5 Beslissing