Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-07-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3305, 16/00290 en 16/00291

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-07-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3305, 16/00290 en 16/00291

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
20 juli 2017
Datum publicatie
30 augustus 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:3305
Zaaknummer
16/00290 en 16/00291

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft voor de jaren 2011 en 2012 aangifte IB/PVV gedaan. Bij het bepalen van het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2011 heeft hij een bedrag van € 9.000 in aanmerking genomen als negatief resultaat uit overige werkzaamheden. Tevens heeft hij in de aangiften IB/PVV voor beide jaren 100 percent van de betaalde hypotheekrente in aanmerking genomen als aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning.

De vraag, met betrekking tot het jaar 2011, of het bedrag van € 9.000 aftrekbaar is als verlies uit een onderneming danwel als negatief resultaat uit overige werkzaamheden beantwoordt het Hof ontkennend, nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voornoemd bedrag aan de VOF heeft betaald.

De vraag of belanghebbende met betrekking tot beide in geschil zijnde jaren 50 percent van de door hem betaalde hypotheekrente mag aftrekken als een uitgave voor een onderhoudsverplichting beantwoordt het Hof eveneens ontkennend, nu het Hof van oordeel is dat reeds de inhoud van een door belanghebbende overgelegde overeenkomst een dergelijke aftrek belet. De (volledige) betaling van de hypotheekrente is namelijk verbonden aan het recht van belanghebbende om in de woning te mogen blijven wonen en dient klaarblijkelijk niet tot voorziening in het levensonderhoud van zijn ex-echtgenote.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerken: 16/00290 en 16/00291

Uitspraak op de hoger beroepen van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 8 maart 2016, nummers BRE 15/3149 en BRE 15/3150, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna te vermelden aanslagen en beschikkingen heffings- en belastingrente.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie

volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.837. Tevens is bij beschikking € 458 heffingsrente in rekening gebracht. De aanslag - en naar het Hof begrijpt de beschikking - zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2.

Tevens is aan belanghebbende voor het jaar 2012 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.778. Ook is bij beschikking € 68 belastingrente in rekening gebracht. De aanslag - en naar het Hof begrijpt de beschikking - zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende in de zaak BRE 15/3149 een griffierecht geheven van € 45, in de zaak BRE 15/3150 is geen griffierecht geheven. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Tegen deze uitspraken heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van deze hoger beroepen heeft de griffier van belanghebbende in de zaak 16/00290 een griffierecht geheven van € 124. In de zaak 16/00291 is geen griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De zitting heeft plaatsgehad op 9 juni 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door [A] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B] , de heer [C] en mevrouw [D] . Beide hoger beroepen zijn gelijktijdig ter zitting behandeld.

1.6.

Het Hof heeft aan het slot van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn, voor zover van belang in deze zaken, de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende stond van 1 oktober 2010 tot 20 juni 2011 (datum bedrijfsoverdracht/ontbinding) bij de Kamer van Koophandel ingeschreven als vennoot in de Vennootschap onder Firma “ [E] ” (hierna: de VOF). Tot de stukken van het geding behoort een getekende overeenkomst waaruit blijkt dat belanghebbende en [F] de VOF met ingang van 1 augustus 2010 zijn aangegaan.

2.2.

Belanghebbende en zijn ex-partner waren in de jaren 2011 en 2012 ieder voor 50 percent eigenaar van de woning aan de [adres] 86 te [woonplaats] (hierna: de woning) en hebben één, in het jaar 1987 geboren, kind. De ex-partner heeft in 2008 de woning definitief verlaten. Uit de Basisregistratie Personen blijkt dat de ex-partner op 14 maart 2008 op voormeld adres is uitgeschreven.

2.3.

Belanghebbende heeft 100 percent van de in 2011 en 2012 verschuldigde hypotheekrente (jaarlijks € 8.831) betaald.

2.4.

Belanghebbende heeft voor de jaren 2011 en 2012 aangifte IB/PVV gedaan. Bij het bepalen van het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2011 heeft hij een bedrag van € 9.000 in aanmerking genomen als negatief resultaat uit overige werkzaamheden. Tevens heeft hij in de aangiften IB/PVV voor beide jaren 100 percent van de betaalde hypotheekrente in aanmerking genomen als aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning.

2.5.

Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2011 heeft de Inspecteur het aangegeven negatief resultaat uit overige werkzaamheden en 50 percent van de betaalde hypotheekrente niet in aftrek geaccepteerd. Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2012 heeft de Inspecteur, net als voor het jaar 2011, 50 percent van de betaalde hypotheekrente niet in aftrek toegelaten.

2.6.

Tot de stukken van het geding behoort een door belanghebbende en [F] getekende overeenkomst met, voor zover van belang, de volgende inhoud:

‘ [F] (…)

Hierna genoemd de “schuldenaar”

[belanghebbende] (…)

Hierna genoemd de “schuldeiser”

Oss, 28 augustus 2011

Beide partijen komen het volgende overeen:

- De door de schuldenaar erkende vordering bedraagt op dit moment 9000 euro.

- De schuldeiser gaat akkoord met een betaling van dit bedrag in ongeacht welke termijnen. De enige voorwaarde die hieraan is verbonden is dat het complete bedrag voldaan moet zijn voor de vervaldatum van 30-11-2011.

- Betalingen dienen uiterlijk op de vervaldatum te zijn ontvangen op bankrekeningnummer (…) t.n.v. [belanghebbende] o.v.v. “aandeel [E] ”.

- Indien deze regeling niet exact wordt nagekomen vervalt deze en is het gehele, dan openstaande, saldo direct in rechte opeisbaar.

Bij het uitblijven van enige betaling wordt de vordering overgedragen aan een incassodienst. De hoge incassokosten die daarop volgen zullen voor rekening van de schuldenaar zijn.’

2.7.

Tot de stukken van het geding behoort tevens een door belanghebbende en zijn ex-partner met dagtekening 1 maart 2015 opgestelde verklaring waarin het volgende is opgenomen:

‘Hierbij verklaren [ex-partner], geboren [geboortedatum 1] -1946 (BSN: ) en [belanghebbende] geboren [geboortedatum 2] -1958 (BSN: ) dat ten tijde van hun uit elkaar gaan ze overeen zijn gekomen dat tot en met 2011, [belanghebbende] in de woning gelegen aan de [adres] 86 te [woonplaats] , mocht blijven wonen onder de voorwaarde dat [belanghebbende] de complete hypotheeklast voor zijn rekening zou nemen.’

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is of de Inspecteur de aanslagen IB/PVV 2011 en 2012 te hoog heeft vastgesteld. In het bijzonder houdt partijen het antwoord op de volgende vragen verdeeld:

1. Is met betrekking tot het jaar 2011 € 9.000 aftrekbaar als verlies uit een onderneming danwel als negatief resultaat uit overige werkzaamheden?

2. Mag belanghebbende met betrekking tot beide in geschil zijnde jaren 50 percent van de door hem betaalde hypotheekrente aftrekken als een uitgave voor een onderhoudsverplichting (artikel 6.3, lid 1, onderdeel f, van de Wet inkomstenbelasting 2001; hierna: Wet IB)?

3.2.

Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de hoger beroepen en tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank alsmede tot vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslagen en tot dienovereenkomstige vermindering van de beschikkingen heffings- en belastingrente. De Inspecteur concludeert tot ongegrondheid van de hoger beroepen en tot bevestiging van de uitspraken van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing