Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-07-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3405, 16/03589

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-07-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3405, 16/03589

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
31 juli 2017
Datum publicatie
30 augustus 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:3405
Formele relaties
Zaaknummer
16/03589

Inhoudsindicatie

Belanghebbende maakt tijdige indiening beroepschrift niet aannemelijk. Geen verschoonbare termijnoverschrijding. Het staat de rechter vrij om terug te komen op een voorlopige oordeel.

Uitspraak

Team belastingrecht

Enkelvoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/03589

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 24 juni 2016, nummer BRE 14/6878, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde aanslag en beschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.364. Gelijktijdig is bij beschikking een bedrag van € 1.088 aan heffingsrente in rekening gebracht. De aanslag en de beschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.

De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 10 mei 2017 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens de Inspecteur, de heren [A] en [B] . Belanghebbende is zonder kennisgeving van verhindering niet verschenen.

De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij op 23 maart 2017, met nummer [nummer] , aangetekend naar het door belanghebbende zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting.

Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de op dat verzendbewijs betrekking hebbende statusinformatie.

Hieruit volgt dat de uitnodiging op 25 maart 2017 op het door belanghebbende opgegeven adres is afgeleverd.

1.5.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.6.

Het Hof heeft in deze zaak op 24 mei 2017 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 26 mei 2017 aan partijen verzonden.

1.7.

Belanghebbende heeft tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De griffier van de Hoge Raad heeft bij schrijven van 12 juli 2017 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende heeft bij brief van 13 november 2014, door de Rechtbank ontvangen op 18 november 2014, beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur met dagtekening 3 oktober 2014. Het poststempel op de enveloppe waarin het beroepschrift van belanghebbende is verzonden, vermeldt als datum maandag 17 november 2014 (17-XI-14).

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Rechtbank het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en een ontvankelijk beroep. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing