Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-02-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:359, 15/01102
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-02-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:359, 15/01102
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 3 februari 2017
- Datum publicatie
- 6 april 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:359
- Zaaknummer
- 15/01102
Inhoudsindicatie
Aan belanghebbende is een aanslag IB 2012 opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.800. In geschil is hoe het in Duitsland verworven arbeidsinkomen naar het belastbare inkomen uit werk en woning onder de Wet Inkomstenbelasting 2001 moet worden herleid. Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur het belastbare inkomen uit werk en woning tot een te laag bedrag heeft vastgesteld en hierdoor ten onrechte geen inkomensafhankelijke combinatiekorting in aanmerking is genomen. Gelet op de toezegging van de Inspecteur dat het verbod op reformatio in peius niet wordt geschonden, verhoogt het Hof de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.840
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/01102
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 22 juli 2015, nummer AWB 14/5701, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde aanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting (hierna: de aanslag) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.800, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De zitting heeft plaatsgehad op 7 december 2016 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens de Inspecteur, de heren [A] en [B] en [C] . Belanghebbende noch haar gemachtigde is verschenen, waarvan zij vóór de zitting het Hof kennis hebben gegeven.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
Wegens het defungeren van H.J. Cosijn heeft het Hof het onderzoek heropend en is aan de Kamer toegevoegd P.A.M. Pijnenburg. Partijen hebben desgevraagd meegedeeld geen behoefte te hebben aan een nieuwe zitting. Het Hof heeft daarop het onderzoek wederom gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende is in het onderhavige jaar gehuwd. Belanghebbendes partner heeft gedurende een gedeelte van dit jaar in Nederland gewerkt en gedurende een ander gedeelte van dit jaar in Duitsland een werkloosheidsuitkering ontvangen.
Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar in Duitsland gewerkt. Belanghebbende heeft ter zake van de werkzaamheden uit haar zogenoemde ‘mini-job’ een Duits brutoloon van € 4.286 ontvangen. Daarnaast heeft belanghebbende een in Duitsland belastingvrije vergoeding (‘Steuerfreie Bez.’) van € 707,50 ontvangen.
Belanghebbende heeft op 14 maart 2013 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.800. Belanghebbende en haar partner hebben geopteerd voor behandeling als binnenlands belastingplichtige. Op 5 december 2013 heeft belanghebbende een aanvullende aangifte ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.983. Met dagtekening 19 april 2014 is aan belanghebbende de aanslag opgelegd conform de door haar op 14 maart 2013 ingediende aangifte.
Op 26 mei 2014 heeft belanghebbende, onder verwijzing naar de herziene aangifte van 5 december 2013, bezwaar gemaakt tegen de aan haar opgelegde aanslag. Bij brief van 30 juni 2014 heeft belanghebbende nadere gegevens verstrekt. Bij uitspraak van 20 augustus 2014 heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1: Is belanghebbendes belastbare inkomen uit werk en woning tot het juiste bedrag
vastgesteld?
2: Heeft belanghebbende recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting van
artikel 8.14a van de Wet inkomstenbelasting 2001?
Beide partijen zijn van mening dat de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord. Belanghebbende is van mening dat de tweede vraag bevestigend moet worden beantwoord, de Inspecteur is ten aanzien van de tweede vraag het tegenovergestelde van mening.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
De Inspecteur heeft hieraan ter zitting het volgende toegevoegd:
- ‘Gelet op het fiscale inkomen van belanghebbendes partner in het onderhavige jaar is er voldoende ruimte voor toekenning van de inkomensafhankelijke combinatiekorting aan belanghebbende. Belanghebbende komt bij een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.840 dus niet in een nadeligere positie terecht.’
Belanghebbende concludeert – naar het Hof begrijpt – primair tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.917, subsidiair tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.286 en meer subsidiair tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.662. De Inspecteur concludeert tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.662.