Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-09-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3932, 16/00051

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-09-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3932, 16/00051

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
14 september 2017
Datum publicatie
15 september 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:3932
Zaaknummer
16/00051

Inhoudsindicatie

Vrijstaande villa/landhuis met aangebouwde garage, carport en overkapping en 2.750 m² grond.

1. Is de WOZ-waarde per 01-01-2011 van € 720.000 te hoog?

Het Hof stelt, nu noch de Heffingsambtenaar noch belanghebbende de door hen verdedigde waarde aannemelijk hebben gemaakt, de waarde in goede justitie vast op € 700.000.

2. Heeft de Rechtbank aan belanghebbende voor de twee over de jaren 2012 en 2013 aanhangige WOZ- en OZB zaken terecht slechts één bedrag aan immateriële schadevergoeding voor overschrijding van de redelijke termijn toegekend?

Het Hof is – net als de Rechtbank – van oordeel dat sprake is van zaken die in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. De schadevergoeding heeft de Rechtbank op de juiste wijze berekend en terecht vastgesteld op een bedrag van in totaal € 2.000. De Rechtbank heeft echter ten onrechte niet aan elke zaak een gedeelte toegerekend van het in totaal toegekende bedrag.

3. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van de wettelijke rente over de te ontvangen immateriële schadevergoeding?

Het Hof veroordeelt de Heffingsambtenaar en de Staat tot vergoeding van de wettelijke rente over de immateriële schadevergoeding.

4. Primair: heeft belanghebbende recht op vergoeding van zijn integrale proceskosten en subsidiair: heeft hij recht op de forfaitaire proceskostenvergoeding met toepassing van de factor 1 voor het gewicht van de zaak?

Zowel voor het beroep bij de Rechtbank als voor het hoger beroep bij het Hof wordt volstaan met een proceskostenveroordeling overeenkomstig de forfaitaire bedragen uit het Besluit proceskosten bestuursrecht met toepassing van factor 1.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/00051

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 22 december 2015, nummer SHE 15/1667, in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Bladel,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende na te melden beschikking en aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Bij beschikking van 29 februari 2012, vervat in een op dezelfde datum gedagtekend aanslagbiljet, heeft de Heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] 10 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2011, voor het kalenderjaar 2012, vastgesteld op € 1.033.000. In dit geschrift is tevens de aanslag onroerende-zaakbelastingen voor het kalenderjaar 2012 bekendgemaakt (hierna: de aanslag OZB).

1.2.

Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 11 februari 2015 het bezwaar gegrond verklaard, de waarde van de onroerende zaak verlaagd naar een bedrag van € 720.000 en tevens de daarop gebaseerde aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd en de kosten van het bezwaar vergoed tot een bedrag van € 488.

1.3.

Tegen de uitspraken op bezwaar is beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toegewezen, de Heffingsambtenaar veroordeeld tot het betalen aan belanghebbende van een schadevergoeding tot een bedrag van € 1.500, de Staat veroordeeld tot het betalen aan belanghebbende van een schadevergoeding van € 500, de Heffingsambtenaar opgedragen aan belanghebbende het betaalde griffierecht van € 45 te vergoeden en de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 490.

1.4.

Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende géén griffierecht geheven. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Bij het Hof is onder kenmerk 16/00050 eveneens aanhangig het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 22 december 2015, nummer SHE 15/790, betreffende de bij beschikking op grond van de Wet WOZ ter zake van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2012, voor het kalenderjaar 2013 vastgestelde waarde en de daarbij bekendgemaakte aanslag OZB 2013. In die uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard, het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen en de Heffingsambtenaar opgedragen aan belanghebbende het betaalde griffierecht van € 45 te vergoeden.

1.6.

Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en - door tussenkomst van de griffier - aan de wederpartij. Die pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 13 juli 2017 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, de heer [A] , verbonden aan [B] te [C] , als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door mevrouw [D] , alsmede, de Heffingsambtenaar, de heer [E] , bijgestaan door mevrouw [F] , taxateur bij [G] .

1.8.

Aan het slot van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

De onroerende zaak betreft een vrijstaande villa / landhuis met drie dakkapellen, een aangebouwde garage, een carport en een overkapping. De inhoud van de woning bedraagt ongeveer 836 m³ en van de garage 297 m³. De woning en de garage zijn gebouwd in 2001 en de carport in 2011. Het perceel waarop de woning is gelegen heeft een oppervlakte van ongeveer 2.750 m².

2.2.

Bij zijn verweerschrift in eerste aanleg heeft de Heffingsambtenaar een taxatie in de vorm van een vergelijkingsmatrix overgelegd, opgemaakt door de heer [H] , taxateur bij [G] . Uit deze vergelijkingsmatrix blijkt dat de WOZ-waarde van de onroerende zaak op 1 januari 2011 is bepaald op € 720.000. In de vergelijkingsmatrix is – naast de onroerende zaak - gebruik gemaakt van de volgende drie vergelijkingsobjecten:

adres

bouwjaar

kavel

woning

garage

bijgebouw

overig

transactiedatum

transactieprijs

[adres 1] 10 [woonplaats]

2001

2750 m²€ 227.250

836 m³€ 499.928€ 598 p/m³

297 m³€ 27.850€ 94 p/m³

carport € 2.500

Dakkapellen € 7.500Overkapping€ 1.000

-

-

[adres 2] 8 [woonplaats]

2005

1050 m²€ 188.750

715 m³€ 529.100€ 740 p/m³

240 m³€ 25.000€ 104 p/m³

Berging schuur 137 m³€ 15.910

zwembad 45 m³€ 11.250dakkapel € 1.250

03-05-2010

€ 825.000

[adres 3] 5 [J]

2003

614 m²€ 153.350

710 m³€ 404.700€ 570 p/m³

205 m³€ 23.250€ 113 p/m³

Berging schuur 25 m³€ 4.500

-

22-03-2011

€ 575.000

[adres 4] 1 [woonplaats]

2001

3050 m²€ 233.250

665 m³€ 475.475€ 715 p/m³

210 m³€ 23.500€ 112 p/m³

Berging schuur 54 m³€ 9.720

Serre 15 m³€ 3.750

01-02-2012

€ 745.000

De vergelijkingsmatrix is per object voorzien van één kleine foto van de betreffende woning.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. is de voor de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2011 vastgestelde WOZ-waarde van € 720.000 te hoog?

  2. heeft de Rechtbank aan belanghebbende voor de twee over de jaren 2012 (nummer 15/1667) en 2013 (15/790) aanhangige WOZ- en OZB zaken terecht slechts één bedrag aan immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toegekend?

  3. heeft belanghebbende recht op vergoeding van de wettelijke rente over de te ontvangen immateriële schadevergoeding?

  4. heeft belanghebbende primair recht op vergoeding van zijn integrale proceskosten en subsidiair op de forfaitaire proceskostenvergoeding waarbij het gewicht van de zaak wordt vastgesteld op 1 (gemiddeld)?

Belanghebbende beantwoordt de vragen 1, 3 en 4 bevestigend en vraag 2 ontkennend. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert in hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, en

-

tot het vaststellen van de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2011 op € 500.000 en tot dienovereenkomstige vermindering van de aanslag OZB,

-

tot het in beide hoger beroep zaken met de kenmerken 16/00050 (WOZ en OZB 2013) en 16/00051 (WOZ en OZB 2012) afzonderlijk vaststellen van een immateriële schadevergoeding, met vergoeding van de wettelijke rente over het te ontvangen bedrag,

-

tot het toekennen primair van een integrale proceskostenvergoeding voor het beroep bij de Rechtbank en het Hof en subsidiair van een forfaitaire vergoeding voor de proceskosten voor het beroep bij de Rechtbank en het Hof, waarbij het gewicht van de zaak wordt gesteld op 1 (gemiddeld), en

-

tot vergoeding van het griffierecht bij de Rechtbank en in hoger beroep.

De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing