Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-09-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4082, 16/03744, 16/03745 en 16/03746

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-09-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4082, 16/03744, 16/03745 en 16/03746

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
22 september 2017
Datum publicatie
11 oktober 2017
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:4082
Zaaknummer
16/03744, 16/03745 en 16/03746

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft een bedrag van, in totaal, € 500.000 geïnvesteerd in een beleggingsproduct. De eenmanszaak van belanghebbende houdt zich bezig met het adviseren, bemiddelen, verhandelen en verkopen van dit beleggingsproduct. Belanghebbende wenst de investering in het beleggingsproduct tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen.

Naar het oordeel van het Hof vervult de belegging geen functie binnen de normale uitoefening van de onderneming. Voorts is van tijdelijk overtollige liquiditeiten dan wel van een noodzakelijk versterking van het eigen vermogen van de onderneming in het onderhavige geval geen sprake. De investering in het beleggingsproduct vormt derhalve, naar het oordeel van het Hof, geen ondernemingsvermogen.

Naar het oordeel van het Hof vormt de belegging voorts geen resultaat uit overige werkzaamheden, aangezien belanghebbende hetzelfde vermogensrisico heeft gelopen als elke andere belegger die heeft geïnvesteerd in dit beleggingsproduct en er geen verband is tussen de door hem verrichte arbeid en het met dit beleggingsproduct behaalde rendement.

De Inspecteur was bevoegd tot het opleggen van de navorderingsaanslag 2008 en het herzien van de verliesbeschikking voor het jaar 2009, aangezien er sprake is van een nieuw feit. De Inspecteur behoorde niet in redelijkheid te twijfelen aan de juistheid van de aangiften IB/PVV 2008 en 2009 en was niet tot een nader onderzoek gehouden. Het hoger beroep is ongegrond.

Aangezien de Rechtbank heeft verzuimd een door belanghebbende ingenomen stelling te behandelen, gelast het Hof desondanks dat aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht wordt vergoed en veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerken: 16/03744, 16/03745 en 16/03746

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 21 juli 2016, nummers BRE 15/1456, 15/1756 en 15/1757 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen navorderingsaanslag, aanslagen en verliesbeschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] H.86 voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: aanslag IB/PVV 2008) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 74.353 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 0. Er is een verlies uit werk en woning vastgesteld van in totaal € 74.353, waarvan € 63.817 ondernemingsverlies. Nadien is aan belanghebbende onder aanslagnummer [aanslagnummer] H.87 voor het jaar 2008 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: navorderingsaanslag IB/PVV 2008) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.973 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.000, alsmede bij beschikking een boete van € 408 en een beschikking heffingsrente van € 117. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.973 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.050, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en de bij beschikking opgelegde boete vernietigd.

1.1.2.

Voor het jaar 2009 is aan belanghebbende onder aanslagnummer [aanslagnummer] H.96 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: aanslag IB/PVV 2009) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 92.831 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 0. Er is een verlies uit werk en woning vastgesteld van in totaal € 92.831, waarvan € 66.697 ondernemingsverlies. Nadien is de aanslag IB/PVV 2009 opnieuw berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 39.100 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.848. Daarbij is het verlies uit werk en woning vastgesteld op € 39.100, waarvan € 12.966 ondernemingsverlies. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag IB/PVV 2009 nogmaals opnieuw berekend, nu naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 39.100 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 586. Het verlies uit werk en woning en het ondernemingsverlies zijn ongewijzigd gebleven.

1.1.3.

Voor het jaar 2010 is aan belanghebbende onder aanslagnummer [aanslagnummer] H.06 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: aanslag IB/PVV 2010) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 12.621 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 0. Er is een verlies uit werk en woning vastgesteld van in totaal € 12.621, waarvan € 3.176 ondernemingsverlies. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2010 bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van de beroepen met de nummers BRE 15/1456, 15/1756 en 15/1757 heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende per beroep een griffierecht geheven van € 45.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende ter zake van het hoger beroep met kenmerk 16/3744 een griffierecht geheven van € 124.

De Inspecteur heeft voor de belastingjaren 2008, 2009 en 2010 afzonderlijke verweerschriften ingediend.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

De zitting heeft plaatsgehad op 26 juli 2017 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heren [A] en [B] van ‘ [C] ’, als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [D] en de heer [E] .

1.6.

Belanghebbende en de Inspecteur hebben te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.7.

Het Hof heeft aan het slot van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende was in 2007 als beleggingsadviseur in loondienst werkzaam bij [F] , alwaar hij zich voornamelijk bezig hield met de verkoop van beleggingsproducten, waaronder het beleggingsproduct van [G] (hierna: beleggingsproduct [G] ).

2.2.

Op 30 maart 2007 heeft belanghebbende zelf een bedrag van € 400.000 geïnvesteerd in het beleggingsproduct [G] . Genoemde investering heeft belanghebbende deels gefinancierd met eigen vermogen, deels door een extra hypothecaire lening van € 214.458 op de eigen woning te vestigen. De investering in het beleggingsproduct [G] van € 400.000 en de daarmee samenhangende hypothecaire lening van € 214.458 zijn in de aangifte IB/PVV 2007 verantwoord in box 3.

De aangifte IB/PVV 2007 is door belanghebbende zelf gedaan.

2.3.

In de loop van 2007 heeft belanghebbende na een verschil van mening met de directie zijn werkzaamheden voor [F] beëindigd en is hij per 1 april 2008 gestart met een eenmanszaak, onder de naam [H] .

2.4.

De activiteiten van [H] bestonden nagenoeg geheel uit het adviseren, bemiddelen, verhandelen en verkopen van het beleggingsproduct [G] . Bij verkoop van het beleggingsproduct [G] ontvangt [H] voor de bemiddelingsactiviteiten een provisie van 5% van de netto-opbrengst.

2.5.

Aanvankelijk worden met de investeringen in het beleggingsproduct [G] , ook door belanghebbende, forse rendementen behaald. Belanghebbende ontvangt in juli 2007 een rendement van € 18.402,92, in november 2007 van € 55.322, in maart 2008 van € 55.322, in juni 2008 van € 55.322 en in oktober 2008 van € 55.322 en € 2.243,75. Belanghebbende heeft in 2008 tweemaal € 50.000 niet daadwerkelijk laten uitbetalen, maar deze bedragen herbelegd in het beleggingsproduct [G] . In de loop van 2008 bedraagt de totale investering van belanghebbende in het beleggingsproduct [G] derhalve € 400.000 + (2 x € 50.000) =

€ 500.000.

2.6.

In februari 2009 wordt het contract dat belanghebbende zelf met betrekking tot het beleggingsproduct [G] heeft gesloten, geannuleerd; er blijkt sprake te zijn van een piramidespel. Vanaf maart 2009 wordt een deel van het geïnvesteerde bedrag terugbetaald. In maart 2009 wordt € 20.679,19 ontvangen, in november 2009 € 40.000, in december 2009 € 6.000, in mei 2010 € 10.000, in juli 2010 € 40.000, in november 2010 € 40.000, in januari 2011 € 35.000 en in maart 2011 € 40.000. In totaal heeft belanghebbende € 231.679,19 terugontvangen.

2.7.

Op 18 juni 2010 staakt belanghebbende zijn onderneming. [G] wordt op [datum] 2011 failliet verklaard.

2.8.

Op 15 juni 2010 heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV voor het jaar 2008 ingediend. In de aangifte wordt de investering door belanghebbende in het beleggingsproduct [G] aangemerkt als ondernemingsvermogen. Op de balans in de fiscale jaarstukken (onderdeel van de aangifte), zoals de Inspecteur die onder ogen heeft gekregen, is in de rubriek ‘645 Financiele vaste activa’ onder ‘overige financiele vaste activa’ in de kolom ‘Nominale waarde’ een bedrag van € 500.000 vermeld en in de kolommen ‘Commerciele jaarstukken (EB)’ en ‘Fiscale jaarstukken (EB)’ € 300.000. In de rubriek ‘667 Specificatie balans’ is onder ‘spec overige financiele vaste activa’ vermeld ‘Contract [G] ’.

In de bij de aangifte bijgevoegde resultatenrekening is in de rubriek ‘677 Overige bedrijfskosten’ onder ‘kosten schulden andere rentelasten en soortgelijke kosten’ in de kolommen ‘Commerciele jaarstukken’ en ‘Fiscale jaarstukken DB’ een bedrag van € 87.361 vermeld. In de rubriek ‘685 Specificaties winstberekening’ is onder ‘spec kosten schulden rentelasten etc’ vermeld ‘Rente en bankkosten, Rente contract [G] en Voorziening oninbaarheid’. Uit nadien, in de bezwaarfase, toegezonden stukken blijkt dat het bedrag van

€ 87.361 is samengesteld uit ‘Rente en bankkosten’ € 249, ‘Rente contract [G] ’ -/- € 112.888 en ‘Voorziening oninbaarheid contract [G] ’ € 200.000.

2.9.

Op 14 juli 2011 heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV voor het jaar 2009 ingediend. Op de balans in de fiscale jaarstukken, zoals de Inspecteur die onder ogen heeft gekregen, is in de rubriek ‘645 Financiele vaste activa’ onder ‘overige financiele vaste activa’ in de kolom ‘Nominale waarde’ een bedrag van € 466.976 vermeld, in de kolommen ‘Commerciele jaarstukken (EB)’ en ‘Fiscale jaarstukken (EB)’ € 233.488 en in de kolom ‘Fiscale jaarstukken (SB)’ € 300.000. In de rubriek ‘667 Specificatie balans’ is onder ‘spec overige financiele vaste activa’ vermeld ‘Contract [G] ’.

In de bij de aangifte bijgevoegde jaarstukken resultatenrekening is in de rubriek ‘677 Overige bedrijfskosten’ onder ‘kosten schulden andere rentelasten en soortgelijke kosten’ in de kolommen ‘Commerciele jaarstukken’ en ‘Fiscale jaarstukken DB’ een bedrag van € 60.069 vermeld en in de kolom ‘Fiscale jaarstukken (VB)’ € 87.361. In de rubriek ‘685 Specificaties winstberekening’ is onder ‘spec kosten schulden rentelasten etc’ vermeld ‘Rente en bankkosten, Rente contract [G] en Voorziening oninbaarheid’. Uit nadien, in de bezwaarfase, toegezonden stukken blijkt dat het bedrag van € 60.069 is samengesteld uit ‘Rente en bankkosten’ € 35, ‘Rente contract [G] ’ -/- € 73.157 en ‘Voorziening oninbaarheid contract [G] ’ € 133.191.

2.10.

Op 24 april 2012 heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV voor het jaar 2010 ingediend. Op de balans in de fiscale jaarstukken, zoals de Inspecteur die onder ogen heeft gekregen, is in de rubriek ‘645 Financiele vaste activa’ onder ‘Totaal financiele vaste activa’ in de kolom ‘Fiscale jaarstukken (SB)’ een bedrag van € 233.488 vermeld.

In de bij de aangifte bijgevoegde resultatenrekening is in de rubriek ‘680 Financiele baten en lasten’ onder ‘kosten schulden andere rentelasten en soortgelijke kosten’ in de kolom ‘Fiscale jaarstukken DB’ een bedrag van € 143.585 vermeld. Uit nadien, tijdens de aanslagregelingfase, toegezonden stukken blijkt dat het bedrag van € 143.585 is samengesteld uit ‘Rente en bankkosten’ € 97 en ‘Voorziening oninbaarheid/afwaardering [G] ’ € 143.488.

2.11.

Nadat bleek dat [G] haar verplichtingen niet kon nakomen, is op initiatief van onder andere belanghebbende de Stichting [G] Collectief opgericht door middel waarvan gedupeerde investeerders in het beleggingsproduct [G] gezamenlijk juridische stappen hebben ondernomen jegens [G] . Belanghebbende heeft met het oog op de te nemen juridische stappen een vragenformulier gedagtekend 29 maart 2011 ingevuld, ondertekend en op iedere pagina geparafeerd. Op dit formulier heeft belanghebbende bij vraag 7 aangegeven dat de deelname in het beleggingsproduct [G] bestemd was voor noodzakelijke aanvulling op andere fondsen ten behoeve van zijn pensioen, bij vraag 14 dat hij niet geprobeerd heeft contact te krijgen met de Bank om navraag te doen over de status van het kapitaal dat hij heeft gestort, bij vraag 15 dat hij eerder belegd heeft, maar nauwelijks beleggingservaring heeft, en bij vraag 18 dat hij beroepshalve niets met beleggen te maken heeft.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Vormt de belegging in het beleggingsproduct [G] ondernemingsvermogen?

II. Beschikt de Inspecteur over een nieuw feit tot het opleggen van de navorderingsaanslag 2008 en het herzien van de verliesbeschikking voor het jaar 2009, dan wel is van de zijde van belanghebbende sprake van kwade trouw?

III. Indien vraag I ontkennend en vraag II bevestigend beantwoord dient te worden: vormt de belegging resultaat uit overige werkzaamheden?

IV. Heeft de Inspecteur de waarde van het beleggingsproduct [G] juist gewaardeerd?

Belanghebbende is van mening dat vraag I bevestigend, vraag II ontkennend, vraag III bevestigend en vraag IV ontkennend dient te worden beantwoord.

De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en een vaststelling van de belastbare inkomens uit werk en woning, de belastbare inkomens uit sparen en beleggen en de te verrekenen verliezen uit werk en woning voor de jaren 2008, 2009 en 2010, conform de ingediende aangiften. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing