Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-10-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4421, 15/00429, 15/00462 en 15/00463

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-10-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4421, 15/00429, 15/00462 en 15/00463

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
12 oktober 2017
Datum publicatie
1 november 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:4421
Formele relaties
Zaaknummer
15/00429, 15/00462 en 15/00463
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 16

Inhoudsindicatie

Navorderingsaanslagen terecht opgelegd? Bij het opleggen van de in geschil zijnde navorderingsaanslagen beschikte de inspecteur niet over een nieuw feit. Door het vaststellen van eerdere (navorderings)aanslagen terwijl het boekenonderzoek nog bezig was, heeft de inspecteur een ambtelijk verzuim begaan. Navordering op grond van artikel 16, lid 2, aanhef en onderdeel c, van de AWR is, indien (veronderstellenderwijs) van toepassing, niet mogelijk omdat sprake is van een verwijtbaar onjuist inzicht in de feiten. Van kwader trouw is evenmin sprake, omdat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat uitdelingen bewust niet zijn opgenomen in de aangifte dan wel omdat sprake is van een pleitbaar standpunt. Het Hof vernietigt de onderhavige navorderingsaanslagen

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/00429, 15/00462 en 15/00463

Uitspraak op het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats]

hierna: belanghebbende,

en

de hoger beroepen van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 30 december 2014, nummers AWB 12/6682 en 12/6683, in het geding tussen:

en

inzake de hierna te noemen navorderingsaanslagen, boetebeschikking en beschikkingen heffingsrente.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2006 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.149.617. Tevens is bij beschikkingen een vergrijpboete van € 524.377 opgelegd en is € 215.568 heffingsrente in rekening gebracht. De navorderingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2.

Tevens is aan belanghebbende over het jaar 2007 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.456.897, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 5.678 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 34.698. Tevens is bij beschikkingen een vergrijpboete van € 600.038 opgelegd en is € 194.312 heffingsrente in rekening gebracht. De navorderingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42. De Rechtbank heeft het beroep ten aanzien van het jaar 2006 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 125.404, een inkomen uit aanmerkelijk belang van € 11.483 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 17.598. Daarnaast is de boetebeschikking vernietigd.

1.4.

Met betrekking tot het jaar 2007 heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 717.014, een inkomen uit aanmerkelijk belang van € 5.526 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 84.377. Daarnaast is de boete verminderd tot € 530.

1.5.

Voorts is door de Rechtbank gelast dat het door belanghebbende betaalde griffierecht door de Inspecteur dient te worden vergoed en is hij veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.703,50. Tevens is de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van € 500 en de Minister van Veiligheid en Justitie (Hof: de Staat) tot vergoeding van € 1.000 voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

1.6.

Tegen de onderhavige uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende met betrekking tot het jaar 2007 hoger beroep en met betrekking tot het jaar 2006 (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank met betrekking tot de jaren 2006 en 2007. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend met betrekking tot het jaar 2006. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en gereageerd op het incidenteel hoger beroep van belanghebbende. Met betrekking tot de uitspraak van de Rechtbank over het jaar 2005 hebben beide partijen géén hoger beroep ingesteld.

1.7.

Ter zake van het hoger beroep van belanghebbende heeft de griffier van hem een griffierecht geheven van € 123.

1.8.

De zitting heeft plaatsgehad op 1 december 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn echtgenote, zijn gemachtigden de heer [A] en mevrouw [B] alsmede de heer [C] en mevrouw [D] . Namens de Inspecteur zijn verschenen de heren [E] , [F] , [G] en mevrouw [H] .

1.9.

De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen. Belanghebbende heeft vóór de zitting een concept-pleitnota, met bijlagen, toegezonden aan het Hof en de wederpartij welke pleitnota met instemming van de Inspecteur wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Ter zitting is weliswaar door belanghebbende een pleitnota zonder bijlagen overgelegd, die inhoudelijk overeenkomt met voornoemde pleitnota, echter dit houdt niet in dat de eerder toegezonden bijlagen daartoe niet behoren.

1.10.

Het Hof heeft aan het slot van de zitting het onderzoek gesloten.

1.11.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Vanaf 30 juni 2009 heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden, over de periode 2005 tot en met 2007. In het verslag van het boekenonderzoek is met betrekking tot de reikwijdte van het onderzoek het volgende opgenomen:

“Het doel van het deelonderzoek is het beoordelen van de transacties van de onroerende zaken in de periode 2005 tot en met 2008 door [bedrijf 1] BV, [bedrijf 2] BV en [belanghebbende] .”.

De controlerend ambtenaar heeft bij aanvang van het boekenonderzoek verzuimd de automatische afdoening van de aangiften IB/PVV te blokkeren.

2.2.

Op 11 december 2009 heeft belanghebbende niet eerder aangegeven buitenlands vermogen vrijwillig gemeld (hierna: vrijwillige verbetering).

2.3.

Met dagtekening 18 december 2009 en 5 februari 2010 zijn de primitieve aanslagen IB/PVV voor de jaren 2006 en 2007 opgelegd. In deze aanslagen is geen rekening gehouden met de bevindingen van het boekenonderzoek of met de vrijwillige verbetering.

2.4.

Een concept van het controlerapport is op 14 juni 2010 aan belanghebbende toegezonden en over de conclusies daarvan is gecorrespondeerd, namens belanghebbende door [K] te [plaats] . Er zijn besprekingen geweest tussen dit kantoor en de controleur op 29 september en 2 november 2010. De controleur heeft in deze gesprekken aangegeven over te zullen gaan tot het vaststellen van de correcties zoals die zijn beschreven in het verslag van het boekenonderzoek.

2.5.

Met dagtekening 23 oktober 2010 heeft de Inspecteur de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2006 en 2007 opgelegd in verband met de vrijwillige verbetering (hierna: de eerste navorderingsaanslagen). Bij het opleggen van de eerste navorderingsaanslagen is geen rekening gehouden met de bevindingen van het boekenonderzoek. Op 10 december 2010 is namens belanghebbende naar aanleiding van deze aanslagen het volgende geschreven:

“Het verheugt ons te vernemen dat onze discussie met u (toch) tot een goed einde is gekomen. Wij begrijpen dat u (wellicht in overleg met uw collega [L] ) heeft besloten ons standpunt te volgen en van het corrigeren van de ingediende aangiften, danwel het navorderen (van aanpassingen op reeds opgelegde aanslagen) heeft afgezien. (…) Uit genoemde aanslagen heeft [belanghebbende] (terecht) afgeleid dat u uw aanvankelijke standpunt heeft laten varen.”.

2.6.

De thans in geschil zijnde navorderingsaanslagen IB/PVV zijn opgelegd met dagtekening 19 november 2011 (2006) en 2 december 2011 (2007).

2.7.

Belanghebbende belegt vanaf 1988 in verhuurde panden. In 1997 heeft hij het door hem met een compagnon opgezette assurantiekantoor verkocht. Na die verkoop is hij zich bezig gaan houden met belegging in aandelen, geldleningen en onroerende zaken. Belanghebbende is enig aandeelhouder en de enige werknemer van [bedrijf 1] BV (hierna: [bedrijf 1] BV).

2.8.

In de jaren 2006 en 2007 heeft belanghebbende een aantal onroerende zaken verkocht. Voor zover van belang betreft dit de volgende verkopen (in euro’s):

Jaar aankoop

Koopprijs

Jaar verkoop

Verkoopprijs

Levering

[adres 1] 12

2004

478.230

2006

759.009

2007

[adres 1] 29

2004

76.752

2007

259.890

2007

[adres 2] 2

2004

539.395

2006

1.666.599

2007

[adres 3] 4+6

2004

325.083

2006

1.634.217

2007

[adres 3] 1

2004

16.000

2006

15.818

2008

[adres 3] 8

2005

224.881

2006

-

2007

[adres 3] 2

2005

505.982

2006

-

2007

[adres 4] 129

2006

847.119

2007

998.267

2007

In de verkoopprijs van [adres 3] 4+6 is ook die van de [adres 3] 8 en 2 opgenomen.

2.9.

Alle hiervoor vermelde onroerende zaken heeft belanghebbende in zijn aangiften IB/PVV steeds verantwoord als vermogen in box III.

2.10.

Tijdens het boekenonderzoek heeft de controleur vastgesteld dat [bedrijf 1] BV verkoopkosten in de jaren 2006 en 2007 tot de volgende bedragen ten laste van de winst heeft gebracht (in euro’s):

Verkoopkosten

2006

2007

Reis- en verblijfkosten

6.743

4.060

Verteerkosten

2.858

2.479

Representatiekosten

1.769

1.327

Reclame- en advertentiekosten

824

723

Overige kosten

335

221

12.529

8.810

2.11.

In het verslag van het boekenonderzoek is opgenomen dat met betrekking tot de kosten voor 2007 is gebleken dat de kosten van verteer ad € 2.479 verband hielden met golfactiviteiten en dat daarnaast tot een bedrag van € 3.047 kosten zijn gemaakt voor diners in het weekend of bij de golfclub. De Inspecteur heeft het bedrag van totaal € 5.526 aangemerkt als een uitdeling door [bedrijf 1] BV aan belanghebbende en belast als inkomen uit aanmerkelijk belang. Voor het jaar 2006 is een evenredig deel van de in [bedrijf 1] BV opgevoerde verkoopkosten gecorrigeerd en aangemerkt als uitdeling, verhoogd met € 3.716 voor als zakelijke kosten geboekte golfreizen. Het aldus als belaste uitdeling aangemerkte bedrag is € 11.483.

2.12.

In de navorderingsaanslag over het jaar 2006 is het inkomen uit werk en woning gecorrigeerd met € 2.024.213 aan resultaat uit overige werkzaamheden. Dat bedrag heeft betrekking op de in onderdeel 2.8 genoemde onroerende zaken (huuropbrengsten, kosten en verkoopwinst). De aangekondigde correctie van het inkomen uit aanmerkelijk belang is echter achterwege gebleven en er is geen inkomen uit sparen en beleggen belast.

2.13.

In de navorderingsaanslag over het jaar 2007 is het inkomen uit werk en woning gecorrigeerd met € 2.335.291 aan resultaat uit overige werkzaamheden. Dat bedrag heeft eveneens betrekking op de in onderdeel 2.8 genoemde onroerende zaken (huuropbrengsten, kosten en verkoopwinst). Het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang is gecorrigeerd met € 5.678. Het inkomen uit sparen en beleggen is vastgesteld op € 34.698.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is of de in de onderdelen 1.1 en 1.2 vermelde navorderingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil het antwoord op de volgende vragen:

1. Heeft de Inspecteur, gelet op het bepaalde in artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), de navorderingsaanslagen terecht opgelegd?

Indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord is in geschil het antwoord op de volgende vragen:

2. Heeft de Inspecteur het resultaat uit overige werkzaamheden terecht en tot de juiste bedragen vastgesteld?

3. Heeft de Inspecteur terecht en tot de juiste bedragen uitdelingen van winst in aanmerking genomen?

4. Zijn de boeten terecht en tot de juiste bedragen opgelegd?

3.2.

Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken van de Inspecteur, de onderwerpelijke navorderingsaanslagen en de boete- en heffingsrentebeschikkingen, alsmede tot het stellen van een termijn waarbinnen de Inspecteur dient over te gaan tot uitbetaling van de door de Rechtbank toegekende immateriële schadevergoeding, inclusief wettelijke rente.

3.5.

De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van zijn uitspraken op bezwaar.

4 Gronden

5 Beslissing