Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-10-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4583, 16/03779
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-10-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4583, 16/03779
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 19 oktober 2017
- Datum publicatie
- 2 november 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:4583
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2016:4931, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 16/03779
Inhoudsindicatie
Vereiste aangifte. Omkering bewijslast. Bron van inkomen. Hof acht geen bron van inkomen aanwezig.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/03779
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende
en het incidentele hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 29 juli 2016, nummer BRE 15/3814, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden informatiebeschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening 30 december 2014 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een informatiebeschikking (hierna: de informatiebeschikking) gegeven. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak de informatiebeschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende geen griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, bepaald dat de informatiebeschikking enkel betrekking heeft op de hierna te vermelden stoeterij [A] , belanghebbende een termijn van zes weken gesteld om alsnog aan de Inspecteur de in de informatiebeschikking gevraagde informatie met betrekking tot die stoeterij te verstrekken, en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.484.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit hoger beroep is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting, gedagtekend 7 augustus 2017 en 11 augustus 2017, nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 24 augustus 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, tot bijstand vergezeld van zijn gemachtigde de heer [B] en mevrouw [C] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [D] .
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van het onderzoek ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat in afschrift aan partijen is gezonden.
2 Feiten
De Rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld, waarvan in hoger beroep eveneens kan worden uitgegaan.
“2.1. In 1971 is de stal [A] (hierna: [A] ) opgericht door en sindsdien onafgebroken geregistreerd bij het [E] (hierna: [E] ) op naam van [F] , de vader van belanghebbende. Het complex van [A] bestaat uit een toegangsweg met rijbak, weiland, longeercirkel en schuur met 10 stallen met overkapping. De stallen zijn destijds gebouwd aan de [a-straat] 15b te [woonplaats] . In 1985 en 1986 heeft belanghebbende [A] in eigendom verkregen.
Belanghebbende is in 1973 getrouwd met [G] (hierna: [G] ).
In januari 1991 heeft belanghebbende een bruikleenovereenkomst gesloten met zijn moeder [H] (hierna: [H] ). Bij de bruikleenovereenkomst is [H] overeengekomen enkele objecten Chinees porselein, klokken en schilderijen behorend tot de zogenoemde ‘ [H] - [J] ’-collectie in bruikleen te geven aan [belanghebbende] . In de bruikleenovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“1. deze overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd en kan te allen tijde door de ene partij aan de andere partij worden opgezegd; (…)”.
Op 3 mei 1991 zijn belanghebbende en [G] gescheiden. Belanghebbende is toen bij [H] ingetrokken en heeft de objecten die hij op grond van de bruikleenovereenkomst onder zich had meegenomen. In 1997 kon [H] niet langer voor belanghebbende zorgen en is belanghebbende per 26 oktober 1997 weer ingetrokken bij [G] op het adres [a-straat] 28 te [woonplaats] . Dit mede naar aanleiding van een hypofysetumor die belanghebbende heeft gehad. De objecten zoals genoemd in de bruikleenovereenkomst zijn toen bij [H] gebleven.
Op 22 december 2002 heeft [G] diverse objecten Chinees porselein van [H] gekocht. Een deel ervan betrof objecten die in de bruikleenovereenkomst waren genoemd.
Belanghebbende heeft op 15 mei 2008 het gehele complex van [A]
-de toegangsweg met rijbak, weiland, longeercirkel en schuur met tien stallen met overkapping- verkocht aan zijn zoon [F] , onder voorbehoud van het recht van levenslang vruchtgebruik. Voorts heeft belanghebbende nog verscheidene stukken grond gehuurd voor een jaarlijks totaalbedrag van € 625. [K] (hierna: [K] ) hielp in de onderhavige jaren mee op [A] .
Op 31 oktober 2013 heeft er in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen belanghebbende en [G] een doorzoeking plaats gevonden in de woning van belanghebbende. Bij de doorzoeking zijn verscheidene objecten Chinees porselein aangetroffen. De politie heeft een grote hoeveelheid documenten in beslag genomen.
Aan belanghebbende zijn (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en inkomstenafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet over de jaren 2008 en 2012 en naheffingsaanslagen omzetbelasting over de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 en 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 opgelegd. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt, waarbij hij heeft verzocht om een kostenvergoeding.
Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft op 30 april 2014 een hoorgesprek plaatsgevonden. Tijdens dit hoorgesprek heeft belanghebbende onder meer overzichten ‘inkomsten-uitgaven [A] ’ over 2008 tot en met 2013 overgelegd. Later heeft belanghebbende nog tweemaal overzichten overgelegd van de ontvangsten en uitgaven inzake [A] . Volgens het laatste door belanghebbende verstrekte overzicht is in de jaren 2008 tot en met 2013 een positief saldo behaald van in totaal € 63,35.
Bij brief van 10 december 2014 heeft de inspecteur belanghebbende verzocht de administratie over te leggen over de jaren 2008 tot en met 2013. In de brief wordt onder meer het volgende vermeld:
“Uit het door de Belastingdienst ingestelde boekenonderzoek over de jaren 2008 tot en met 2013 is uit feiten en omstandigheden gebleken dat u over de jaren 2008 tot en met 2013 bent aan te merken als ondernemer. Vastgesteld is dat uw ondernemersactiviteiten gericht zijn op de aan- en verkoop van (chinees) porselein, exploitatie van een manege en stoeterij, handel in dekens en vloerkleden. Gelet op artikel 53 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bent u als ondernemer administratieplichtig. Gelet op artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) bent u verplicht om de inspecteur, desgevraagd, alle gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor uw belastingheffing van belang kunnen zijn.
Gezien bovenstaande, verzoek ik u mij de administratie te overleggen over de jaren 2008 tot en met 2013. Ik verzoek u mij te overleggen:
- de grootboekadministratie 2008 t/m 2013;
- de inkoopadministratie 2008 t/m 2013;
- de verkoopadministratie 2008 t/m 2013;
- de kasadministratie 2008 t/m 2013;
- de in- en verkoopfakturen 2008 t/m 2013;
- de zakelijke bankafschriften 2008 t/m 2013.
- alle zakelijke correspondentie met betrekking tot de aan- en verkoop van het (chinese) porselein, exploitatie van de manege en stoeterij, handel in dekens en vloerkleden.
(…)”.
Belanghebbende heeft de inspecteur bij brief van 18 december 2014 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
Met dagtekening 30 december 2014 is aan belanghebbende een informatiebeschikking afgegeven wegens het niet verstrekken van de gevraagde gegevens zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdeel a van de AWR. In de informatiebeschikking is vermeld:
“Op 10 december 2014 heb ik u een informatieverzoek “verstrekking administratie 2008 t/m 2013” toegestuurd. De gevraagde informatie moest uiterlijk op 24 december 2014 door de Belastingdienst ontvangen zijn. Tot op heden heb ik de informatie niet ontvangen. (…)”
Belanghebbende heeft tegen de informatiebeschikking tijdig bezwaar gemaakt.
Op 8 januari 2015 heeft het [E] op verzoek van de belastingdienst een overzicht van het [E] gestuurd waaruit valt op te maken dat in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2014 11 [A] merries en 5 [A] hengsten stonden geregistreerd op naam van belanghebbende. Hieruit zijn in deze periode in totaal 23 veulens geboren.
Op 23 februari 2015 heeft ter zake van het bezwaar tegen de afgegeven informatiebeschikking een hoorgesprek plaatsgevonden.
Op 1 april 2015 heeft belanghebbende een groot gedeelte van de in beslag genomen documenten terug ontvangen.
Bij uitspraak op bezwaar van 24 april 2015 heeft de inspecteur het bezwaar gegrond verklaard en aangegeven dat belanghebbende niet als administratieplichtige kan worden aangemerkt ten aanzien van de handel in dekens en vloerkleden. Voor het overige is de informatiebeschikking gehandhaafd. Aan belanghebbende is geen kostenvergoeding toegekend.”
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil in hoger beroep betreft het antwoord op de vraag of de informatiebeschikking terecht is gegeven. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de informatiebeschikking. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.