Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4841, 16/00256

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4841, 16/00256

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
10 november 2017
Datum publicatie
17 november 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:4841
Zaaknummer
16/00256

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is als beroepsmilitair/luchtverkeersleider door de Bundeswehr gedetacheerd bij de F in G. Belanghebbende woont in Nederland, maar is sociaal verzekerd in Duitsland. Hij is vrijgesteld van de Duitse Rentenversicherung. Met zijn tewerkstelling bij F was belanghebbende echter ingevolge het Soldatenversorgungsgesetz, ter voorkoming van verlies van pensioenrechten, gehouden een Versorgungszuslag te betalen aan het Duitse Ministerie van Defensie. Op 1 april 2014 is belanghebbende met pensioen gegaan en ontvangt hij een zogenoemd Versorgungsbezug.

In 2011 heeft belanghebbende € 11.107 aan Versorgungszuslag betaald aan het Duitse Ministerie van Defensie. F heeft aan belanghebbende bruto € 5.496,29 betaald als werkgeversbijdrage in deze Zuslag. In geschil is of belanghebbende de betaalde Zuslag in mindering mag brengen op zijn belastbaar inkomen uit werk en woning over 2011. Het Hof beantwoordt deze vraag positief. De wettelijke regeling op grond waarvan de Versorgungszuslag wordt betaald komt zozeer overeen met de Rentenversicherung dat de inspecteur is gehouden aan belanghebbende een faciliteit te verlenen die hetzelfde resultaat geeft als de regeling die in het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 24 maart 2014, nr. DGB 2014/144M, is getroffen voor de Rentenversicherung. Hetzelfde resultaat wordt bereikt door belanghebbende toe te staan dat hij de betaalde Versorgungszuslag als negatief loon in mindering kan brengen op zijn belastbaar inkomen uit werk en woning over 2011.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/00256

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer [belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 19 februari 2016, nummer BRE 15/1874, in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te vermelden aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 175.393 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.356 (hierna: de aanslag). Gelijktijdig met deze aanslag heeft de Inspecteur aan belanghebbende bij beschikking een bedrag van € 6 aan heffingsrente in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak van 20 februari 2015 de aanslag gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 11 mei 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigden de heer [A] en de heer [B] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C] , de heer [D] en mevrouw [E] .

1.5.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende is als luchtverkeersleider door de Bundeswehr gedetacheerd bij de [F] (hierna: [F] ) te [G] (voor de oprichting van [F] in 1996 was belanghebbende als beroepsmilitair in de functie van luchtverkeersleider tewerkgesteld in een vaste inrichting van de Bundeswehr in [G] ). Gedurende zijn detachering bij [F] behield belanghebbende zijn militaire verplichtingen tegenover het Amt für Flugsicherung der Bundeswehr.

2.2.

Belanghebbende woont in Nederland en is alhier binnenlands belastingplichtig voor de inkomstenbelasting. Ingevolge artikel 13, lid 2, onderdeel d, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en sinds 1 mei 2010 ingevolge artikel 11, lid 3, onderdeel b, van Verordening (EG) nr. 883/2004, is voor belanghebbende het Duitse sociale verzekeringsstelsel als toepasselijke wetgeving aangewezen.

2.3.

Ingevolge het Duitse Sozialgesetzbuch is belanghebbende vanwege zijn militaire status vrijgesteld van verzekering ingevolge de Duitse Rentenversicherung. Duitse militairen ontvangen ingevolge het Soldatenversorgungsgesetz bij pensionering een zogenoemd Ruhegeld, waarvoor zij geen premie of bijdrage betalen. Met de tewerkstelling bij [F] was belanghebbende echter gehouden, ter voorkoming van verlies van pensioenrechten, op grond van het Soldatenversorgungsgesetz een Versorgungszuslag te betalen aan het onder het Duitse Ministerie van Defensie ressorterende Wehrbereichsverwaltung Süd. In de arbeidsovereenkomst, gedagtekend 22 oktober 1996, die belanghebbende met [F] heeft gesloten, staat hierover het volgende vermeld:

Herr [belanghebbende] ist aufgrund eines Gewährleistungs-Erstreckungbescheides gemäß § 5 Abs. 1 Satz 2 Sozialgesetzbuch VI von der gesetzlichen Rentenversicherung befreit. Zur Sicherstellung der Ruhegehaltfähigkeit der Zeit der Beurlaubung hat er einen Versorgungszuschlag von 30% der ohne Beurlaubung zustehenden ruhegehaltfähigen Bezüge zuzüglich der Sonderzuwendung (Weihnachtsgeld) an den BMVg zu zahlen.”

2.4.

Op 1 april 2014 is belanghebbende met pensioen gegaan. Hij ontvangt een zogenoemd Versorgungsbezug van € 2.351,63 per maand.

2.5.

In 2011 heeft belanghebbende een bedrag van € 11.107 aan Versorgungszuslag betaald aan Wehrbereichsverwaltung Süd. [F] heeft in dit kader aan belanghebbende over het jaar 2011 een bedrag van € 5.496,29 als werkgeversbijdrage in de Versorgungszuslag toegekend. Dit bedrag is in het salaris van belanghebbende over het jaar 2011 begrepen. Inhouding van Versorgungszuslag was niet mogelijk, omdat volgens de Duitse wetgeving [F] als privaatrechtelijke instelling niet als inhoudingsplichtige voor op grond van het Soldatenversorgungsgesetz verschuldigde premies en bijdragen mag fungeren.

2.6.

Belanghebbende heeft de Inspecteur verzocht het vorenbedoelde bedrag van € 11.107 in aanmerking te mogen nemen bij de bepaling van het belastbaar inkomen uit werk en woning. De Inspecteur heeft dit geweigerd.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende de Versorgungszuslag van € 11.107 in mindering mag brengen op het belastbaar inkomen uit werk en woning over het jaar 2011.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 164.286 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.356. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing