Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4843, 16/03548
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4843, 16/03548
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 10 november 2017
- Datum publicatie
- 8 december 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:4843
- Zaaknummer
- 16/03548
Inhoudsindicatie
Geen recht op toepassing van de MIA en de VAMIL omdat belanghebbende de meldingstermijn van drie maanden na het aangaan van de investeringsverplichting heeft overschreden. Aan de Inspecteur komt te dezen geen beleidsvrijheid toe de wettelijke termijn buiten toepassing te laten. Geen schending van het gelijkheidsbeginsel.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/03548
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [plaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 9 juni 2016, nummer BRE 15/6161, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde aanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening 11 juli 2014 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een (nadere) voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2013 opgelegd.
De Inspecteur heeft op 25 juli 2014 het schriftelijk verzoek van belanghebbende ontvangen tot herziening van de in 1.1 genoemde voorlopige aanslag door alsnog rekening te houden met de hierna onder 2.3 nader aangeduide MIA en VAMIL.
Met dagtekening 11 april 2015 heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2013 opgelegd aan belanghebbende (hierna: de aanslag). De aanslag is opgelegd overeenkomstig de hiervoor genoemde aangifte, zonder rekening te houden met de even bedoelde MIA en VAMIL.
Het bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak met dagtekening 7 augustus 2015 ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen de uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een
griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 9 juni 2016 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2017. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde de heer [A] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B] en de heer [C] .
Belanghebbende heeft ter dezer zitting een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd aan het Hof en aan de Inspecteur.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden komen vast te staan.
Belanghebbende drijft een eenmanszaak. Op 23 februari 2013 heeft hij een Toyota Prius Plug-in-Hybrid aangeschaft (hierna: de investering).
Belanghebbende heeft de investering op 4 april 2014 schriftelijk gemeld bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO). Nadat hem is medegedeeld dat dergelijke meldingen uitsluitend digitaal kunnen worden gedaan, heeft belanghebbende de investering op 28 april 2014 gemeld via het elektronische loket. In de ontvangstbevestiging van 20 mei 2014 heeft de RVO aan belanghebbende medegedeeld dat de investering niet tijdig is gemeld.
Belanghebbende heeft in juni 2014 (door de Inspecteur op 18 juni 2014 ontvangen) aangifte IB/PVV gedaan over het jaar 2013 naar een verzamelinkomen van € 74.480. Belanghebbende verzoekt daarin niet om toepassing van de Milieu Investeringsaftrek ex artikel 3.42a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hiervoor en hierna: MIA) noch om toepassing van de Willekeurige afschrijving voor milieu-investeringen ex artikel 3.31 en 3.36 van die Wet (hierna: VAMIL).
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of belanghebbende ter zake van de investering recht heeft op toepassing van de MIA en de VAMIL.
Belanghebbende stelt dat hij in aanmerking komt voor de MIA en de VAMIL omdat hij abusievelijk te laat is geweest met het melden van de investering. Hij was niet op de hoogte van de regelgeving met betrekking tot de meldingstermijn.
De Inspecteur is van mening dat de toepassing van de MIA en de VAMIL terecht is geweigerd omdat de melding te laat is gedaan.
Belanghebbende verwijst voor zijn gronden in hoger beroep naar hetgeen daaromtrent is opgenomen in de uitspraak van de Rechtbank.
Partijen hebben ter zitting geen nieuwe argumenten aangevoerd.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur en tot toepassing van de MIA en de VAMIL. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.