Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4846, 16/03805

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4846, 16/03805

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
10 november 2017
Datum publicatie
8 december 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:4846
Zaaknummer
16/03805

Inhoudsindicatie

Gelet op de verklaring van de Inspecteur dat hij alle voor de beoordeling van de ontvankelijkheid relevante stukken heeft overgelegd en het feit dat belanghebbende niet gespecificeerd heeft welke stukken niet zijn ingebracht, acht het Hof aannemelijk dat de Inspecteur voldaan heeft aan zijn verplichting ex artikel 8:42 van de Awb. Voorts acht het Hof aannemelijk dat de informatiebeschikking op 12 mei 2015 in persoon aan belanghebbende is uitgereikt. Naar het oordeel van het Hof is de termijn voor het indienen van bezwaar derhalve aangevangen op 13 mei 2015 en eindigde op 23 juni 2015. De bezwaarschriften gericht tegen de voorlopige aanslagen IB/PVV 2013, 2014 en 2015 dienen, naar het oordeel van het Hof, eveneens aangemerkt te worden als bezwaarschriften die gericht zijn tegen de informatiebeschikking, aangezien de inhoud van die geschriften geen andere gevolgtrekking toelaten dan dat belanghebbende mede bezwaar maakte tegen de informatiebeschikking. Gelet op het feit dat deze bezwaarschriften op 22 juni 2015 zijn ontvangen door de Belastingdienst, oordeelt het Hof dat belanghebbende binnen de wettelijke termijn bezwaar heeft gemaakt tegen de informatiebeschikking en dat de Inspecteur derhalve het bezwaar tegen de informatiebeschikking ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Met betrekking tot de informatiebeschikking overweegt het Hof als volgt. Naar het oordeel van het Hof dient de informatiebeschikking te worden vernietigd, aangezien een aanbiedingsbrief bij de informatiebeschikking ontbreekt en uit de informatiebeschikking niet duidelijk blijkt om welke middelen en jaren het gaat. Het hoger beroep is gegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/03805

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 23 augustus 2016, nummer BRE 16/1906, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna te noemen informatiebeschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is, met dagtekening 12 mei 2015, een informatiebeschikking ex artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) juncto artikel 47 van de AWR (hierna: de informatiebeschikking) opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking. Bij uitspraak met dagtekening 3 maart 2016 heeft de Inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De zitting heeft plaatsgehad op 17 augustus 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [B] en [C] .

1.5.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

De Inspecteur heeft informatieverzoeken (hierna: de informatieverzoeken) met dagtekening 21 januari 2015 respectievelijk 19 maart 2015 gestuurd aan belanghebbende. Belanghebbende heeft op de informatieverzoeken gereageerd.

2.2.

De informatiebeschikking is aan belanghebbende afgegeven aangezien belanghebbende, volgens de Inspecteur, ondanks de informatieverzoeken onvoldoende, voor de belastingheffing relevante, informatie heeft verstrekt. Volgens de Inspecteur heeft belanghebbende, dientengevolge, niet voldaan aan de verplichting zoals deze voortvloeit uit artikel 47 van de AWR. In de informatiebeschikking is, voor zover in hoger beroep relevant, het volgende opgenomen met betrekking tot de informatieverzoeken waaraan belanghebbende, volgens de Inspecteur, niet heeft voldaan:

“(…) Ondanks de twee aan u gezonden vragenbrieven en de ontvangen Belgische administratie, zijn er nog steeds een aantal door ons gestelde vragen niet beantwoord en hebben wij nog steeds een aantal gevraagde stukken en bescheiden niet van u mogen ontvangen.

Hierna zal ik omschrijven welke informatie tot op heden nog steeds ontbreekt:

 De volledige administratie van uw Nederlandse onderneming [D] . (…)

 De administratie van uw overige zakelijke activiteiten binnen Nederland, zoals bijvoorbeeld de handel in banden, kleding, sieraden, kweekspullen, boten en bootjes en overige zaken en goederen. (…) U dient een betrouwbare en controleerbare administratie te overleggen;

 Controleerbare informatie en bewijsstukken inzake uw bedrijfsadres in België. (…)

 Bewijsstukken van uw Belgische belastingaangiften, zoals kopieën van de aangiftebiljetten en belastingaanslagen over de periode 1 januari 2009 tot en met heden 12 mei 2015;

 Een detailleerde en controleerbare verklaring over uw woonplaatsen in de jaren 2011 tot en met heden, waaruit tevens duidelijk blijkt op welke adressen en in welke perioden u samen met uw gezin heeft verbleven. (…)

 Een gedetailleerde en controleerbare verklaring over wanneer en op welke plaatsen u uw ondernemingen in Nederland en België in de jaren 2011 tot en met heden heeft gevoerd, waaruit per onderneming eveneens blijkt wie de activiteiten verrichtte;

 De stukken en bescheiden waaruit blijkt op welke wijze u de intracommunautaire transacties in zowel Nederland als in België voor de fiscus heeft verantwoord (i.v.m. toepassing 0% BTW);

 De overeenkomsten van geldlening inzake het eind 2009 van uw vriend [E] uit [plaats 1] geleende geldbedrag ad € 35.000, alsmede de bewijsstukken inzake de aflossing van deze lening. Mocht er geen schriftelijke overeenkomst zijn opgemaakt, dan verneem ik graag de volledige naam-, adres- en woonplaatsgegevens van uw vriend [E] en de mondelinge afspraken die u met betrekking tot de lening met hem heeft gemaakt over rente, aflossing en zekerheden;

 Een overzicht van de gelden die u in de periode 1 januari 2011 tot en met heden aan uw Nederlandse onderneming heeft onttrokken.”.

2.3.

Naast een rechtsmiddelenverwijzing is in de informatiebeschikking het volgende opgenomen:

“(…) U en uw gemachtigden kunnen er naar aanleiding van deze beschikking voor kiezen om alsnog aan uw informatieverplichtingen te voldoen en de vragen uit de brieven van 21 januari 2015 en 19 maart 2015 volledig en voor mij controleerbaar te beantwoorden en de door mij gevraagde stukken en bescheiden volledig en voor mij controleerbaar te overleggen. (…)”.

2.4.

In een brief met dagtekening 10 juni 2015, waarin de Inspecteur aankondigt voornemens te zijn voorlopige aanslagen IB/PVV 2013, 2014 en 2015 aan belanghebbende op te leggen, staat, voor zover in hoger beroep relevant, het volgende opgenomen:

“Deze aanslagen vloeien voort uit het feit dat u niet heeft voldaan aan uw informatieverplichtingen als bedoeld in artikel 47 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). In verband hiermee is inmiddels op 12 mei 2015 een informatiebeschikking ex artikel 52a AWR aan u afgegeven.”.

Voorts heeft de Inspecteur in voornoemde brief opnieuw aan belanghebbende medegedeeld welke informatie laatstgenoemde aan de Inspecteur dient te verstrekken.

2.5.

Belanghebbende heeft vervolgens een brief met dagtekening 21 juni 2015 naar de Belastingdienst verzonden. Het onderwerp van deze brief betreft “bezwaar tegen aanslag: IH 2013 aanslagnummer [aanslagnummer 1] ”. Voor zover in hoger beroep relevant, is in dit bezwaarschrift het volgende opgenomen:

“hierbij maak ik bezwaar tegen de aanslag: IH 2013 aanslagnummer [aanslagnummer 1] met dagtekening 10 juni 2015 ten name van [belanghebbende] [adres 1] Spanje een kopie van deze aanslag is bijgesloten.

(…)

Uw medewerker dhr [F] heeft mij gevraagd mijn in en verkoop van ambulante handel te noteren in een kasboek en heb dit dan ook direct gedaan met alle foto’s van deze artikelen als bewijs.

Op 16-06-2015 is hij langsgeweest op de [adres 2] 82 te [woonplaats] om de boekhouding van mijn bedrijf in Belgie terug te bezorgen.

Bij dat bezoek heb ik hem dat kasboek laten zien met alle daarbij behorende foto’s en beschrijvingen, exact zoals uw medewerker dhr [F] heeft verzocht om dat zo te doen.

Hier heb ik dus aan voldaan en direct mijn boekhouder in Nederland [G] te [plaats 2] alsnog direct deze administratie laten verwerken in een aangifte inkomstenbelasting te doen.

Inmiddels heeft u deze ontvangen en wil ik u vriendelijk verzoeken om de eerder door u opgelegde voorlopige aanslag IH 2013 zoals bovenvermeld in dit klaagschrift te herzien en te wijzigen zoals mijn boekhouder u dit heeft doen toekomen.

(…)

Inmiddels ben ik nu wel ingeschreven in Nederland adres staat onderaan dit bezwaarschrift u kunt het natrekken bij het GBA te [plaats 3] daar heb ik me ingeschreven op donderdagavond 18-6-2015 te [woonplaats] op de [adres 3] 33 [postcode] . (…)”.

Belanghebbende heeft als bijlage bij dit bezwaarschrift, onder andere, een afschrift van de voorlopige aanslag IB/PVV 2013 met aanslagnummer [aanslagnummer 1] (hierna: de voorlopige aanslag IB/PVV 2013) gevoegd. De informatiebeschikking is niet als bijlage bij dit bezwaarschrift gevoegd. Voornoemd bezwaarschrift is op 22 juni 2015 ontvangen door de Belastingdienst.

2.6.

Voorts heeft belanghebbende een brief met dagtekening 21 juni 2015 naar de Belastingdienst verzonden. Het onderwerp van dit geschrift betreft “bezwaar tegen aanslag: : IH 2014 aanslagnummer [aanslagnummer 3] ”. Voor zover in hoger beroep relevant is in dit bezwaarschrift het volgende opgenomen:

“hierbij maak ik bezwaar tegen de aanslag : IH 2014 aanslagnr. [aanslagnummer 3] met dagtekening 10 juni 2015 ten name van [belanghebbende] [adres 1] Spanje een kopie van deze aanslag is bijgesloten.

(…)

Uw medewerker dhr [F] heeft mij gevraagd mijn in en verkoop van ambulante handel te noteren in een kasboek en heb dit dan ook direct gedaan met alle foto’s van deze artikelen als bewijs. dit kasboek gaat over de inkomsten van mij ,van de jaren 2013 en 2014Op 16-06-2015 is hij langsgeweest op de [adres 2] 82 te [woonplaats] om de boekhouding van mijn bedrijf in Belgie terug te bezorgen.Bij dat bezoek heb ik hem dat kasboek laten zien met alle daarbij behorende foto’s en beschrijvingen, exact zoals uw medewerker dhr [F] heeft verzocht om dat zo te doen.

Hier heb ik dus aan voldaan en direct mijn boekhouder in Nederland [G] te [plaats 2] alsnog direct deze administratie laten verwerken in een aangifte inkomstenbelasting te doen.

Inmiddels heeft u deze ontvangen en wil ik u vriendelijk verzoeken om de eerder door u opgelegde voorlopige aanslag IH 2014 zoals bovenvermeld in dit klaagschrift te herzien en te wijzigen zoals mijn boekhouder u dit heeft doen toekomen.

(…)

Inmiddels ben ik nu wel ingeschreven in Nederland adres staat onderaan dit bezwaarschrift u kunt het natrekken bij het GBA te [plaats 3] daar heb ik me ingeschreven op donderdagavond 18-6-2015 te [woonplaats] op de [adres 3] 33 [postcode] .”.

Belanghebbende heeft als bijlage bij dit bezwaarschrift, onder andere, een afschrift van de voorlopige aanslag IB/PVV 2014 met aanslagnummer [aanslagnummer 3] (hierna: de voorlopige aanslag IB/PVV 2014) gevoegd. De informatiebeschikking is niet als bijlage bij dit bezwaarschrift gevoegd. Voornoemd bezwaarschrift is op 22 juni 2015 ontvangen door de Belastingdienst.

2.7.

Voorts heeft belanghebbende een geschrift met dagtekening 21 juni 2015 naar de Belastingdienst verzonden. Het onderwerp van dit geschrift betreft “bezwaar tegen aanslag: IH 2015 aanslagnummer [aanslagnummer 2] ”. Voor zover in hoger beroep relevant is in dit bezwaarschrift het volgende opgenomen:

“hierbij maak ik bezwaar tegen de aanslag: IH 2015 aanslagnummer [aanslagnummer 2] met dagtekening 10 juni 2015 ten name van [belanghebbende] [adres 1] Spanje een kopie van deze aanslag is bijgesloten.

(…)

Uw medewerker dhr [F] heeft mij gevraagd mijn in en verkoop van ambulante handel te noteren in een kasboek en heb dit dan ook direct gedaan met alle foto’s van deze artikelen als bewijs. Op 16-06-2015 is hij langsgeweest op de [adres 2] 82 te [woonplaats] om de boekhouding van mijn bedrijf in Belgie terug te bezorgen.

Bij dat bezoek heb ik hem dat kasboek laten zien met alle daarbij behorende foto’s en beschrijvingen, exact zoals uw medewerker dhr [F] heeft verzocht om dat zo te doen. Hier heb ik dus aan voldaan en direct mijn boekhouder in Nederland [G] te [plaats 2] alsnog direct deze administratie laten verwerken in een aangifte inkomstenbelasting te doen.

Inmiddels heeft u deze ontvangen en wil ik u vriendelijk verzoeken om de eerder door u opgelegde voorlopige aanslag IH 2015 zoals bovenvermeld in dit klaagschrift te herzien en te wijzigen zoals mijn boekhouder u dit heeft doen toekomen berekenend aan de hand van de 2 voorafgaande jaren te weten 2013 en 2014

(…)

Inmiddels ben ik nu wel ingeschreven in Nederland adres staat onderaan dit bezwaarschrift u kunt het natrekken bij het GBA te [plaats 3] daar heb ik me ingeschreven op donderdagavond 18-6-2015 te [woonplaats] op de [adres 3] 33 [postcode] ”.

Belanghebbende heeft als bijlage bij dit bezwaarschrift, onder andere, een afschrift van de voorlopige aanslag IB/PVV 2015 met aanslagnummer [aanslagnummer 2] (hierna: de voorlopige aanslag IB/PVV 2015) gevoegd. De informatiebeschikking is niet als bijlage bij dit bezwaarschrift gevoegd. Voornoemd bezwaarschrift is op 22 juni 2015 ontvangen door de Belastingdienst.

2.8.

Belanghebbende heeft vervolgens een brief met dagtekening 24 juni 2015 en als onderwerp “ [nummer] -voorlopige aanslagen IB/PV/Zvw 2013 t/m 2015” ingediend bij de Belastingdienst. Deze brief is op 6 juli 2015 ontvangen door de Belastingdienst. Tussen partijen is niet in geschil dat dit geschrift aangemerkt kan worden als een bezwaarschrift dat is gericht tegen de informatiebeschikking. Tussen partijen is echter wel in geschil of dit het eerste bezwaarschrift is dat belanghebbende tegen de informatiebeschikking heeft ingediend, dan wel of het is aan te merken als een aanvulling op een eerder door belanghebbende tegen de informatiebeschikking gemaakt bezwaar.

2.9.

De Inspecteur heeft voornoemde brief met dagtekening 24 juni 2015 aangemerkt als het eerste bezwaarschrift dat belanghebbende tegen de informatiebeschikking heeft ingediend. Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 3 maart 2016 heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de informatiebeschikking niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn. Bovendien heeft de Inspecteur de informatiebeschikking, na een ambtshalve beoordeling, gehandhaafd.

2.10.

Voor zover in hoger beroep relevant, heeft de Inspecteur in de uitspraak op bezwaar voorts het volgende opgenomen met betrekking tot de brieven met dagtekening 21 juni 2015 (zie de onderdelen 2.5 tot en met 2.7):

“De op 22 juni 2015 ontvangen brieven van zijn cliënt handelen niet, zoals [A] stelt, over de onderwerpen uit de informatiebeschikking. Dat is wel het geval met uw brief die de inspecteur op 6 juli 2015 heeft ontvangen. In die brief wordt inderdaad ingegaan op ieder bullitpoint dat in de bestreden informatiebeschikking wordt vermeld.

De brieven die op 22 juni 2015 werden ontvangen zijn terecht behandeld als herzieningsverzoeken tegen voorlopige aanslagen maar laten zich niet duiden als zijnde tevens verwijzend naar enige informatiebeschikking.”.

2.11.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen deze uitspraak van de Inspecteur. Voor zover in hoger beroep relevant, heeft de Inspecteur ter zitting bij de Rechtbank een ambtsedige verklaring met dagtekening 4 augustus 2016 overgelegd, waarin de heren [F] en [H] , beide werkzaam bij de Belastingdienst [plaats 2] , verklaren dat zij de informatiebeschikking op dinsdag 12 mei 2015 omstreeks 12:00 uur persoonlijk aan belanghebbende hebben uitgereikt (hierna: de ambtsedige verklaring).

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Heeft de Inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) overgelegd?

2. Heeft de Inspecteur terecht het door belanghebbende tegen de informatiebeschikking ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn?

3. Bij ontkennende beantwoording van vraag 2: dient de informatiebeschikking in stand te blijven?

3.2.

Belanghebbende is van mening dat alle vragen ontkennend beantwoord moeten worden. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur, het ontvankelijk verklaren van het bezwaar tegen de informatiebeschikking en vernietiging van de informatiebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing