Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4893, 15/01350
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4893, 15/01350
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 16 november 2017
- Datum publicatie
- 5 december 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:4893
- Zaaknummer
- 15/01350
Inhoudsindicatie
Art. 7:15 en art. 8:75 Awb, art. 2, lid 3, Besluit proceskosten bestuursrecht. In geschil is of de kostenvergoeding voor de hoorzitting in de bezwaarfase op € 125 moet worden bepaald. Vaststaat dat tijdens de hoorzittingen verdeeld over zes dagen zijn behandeld de bezwaarschriften van bijna 350 WOZ-beschikkingen betreffende de waardebepaling van een diversiteit aan onroerende zaken, bestaande uit niet-woningen en verscheidene niet vergelijkbare woningen. Hieruit leidt het Hof af dat de verschillende zaken geen of onvoldoende (inhoudelijke) samenhang vertonen, waardoor de met betrekking tot de hoorzitting verrichte werkzaamheden van de gemachtigde van belanghebbende geen uniform karakter hebben gehad en zijn afgestemd op de bijzonderheden van elke zaak. Nu namens belanghebbende is gesteld dat de voorbereiding van de hoorzitting circa 45 minuten tot 1 uur per zaak vergt en de Heffingsambtenaar een vergoeding van € 250 per uur als redelijk bestempelt, kan in redelijkheid niet worden gezegd dat met de forfaitaire vergoeding van € 244 voor het bijwonen van de hoorzitting afbreuk wordt gedaan aan het karakter van een tegemoetkoming in de werkelijke kosten.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/01350
Uitspraak op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen te Roermond,
hierna: de Heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg (hierna: de Rechtbank) van 20 oktober 2015, nummer AWB 15/1109, inzake het geding tussen
de heer [belanghebbende], woonachtig te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en
de Heffingsambtenaar,
betreffende na te noemen beschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ), onder nummer [nummer] , een beschikking gegeven waarbij de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de [adres 1] 8 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2013, voor het kalenderjaar 2014 is vastgesteld (hierna: de WOZ-beschikking) op € 216.000. Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Heffingsambtenaar bij zijn uitspraak van 25 februari 2015 de waarde van de onroerende zaak verminderd tot € 194.000 en een vergoeding voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar toegekend van € 54,40.
Belanghebbende is van de uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. Het beroep betreft de verleende kostenvergoeding voor het indienen van het bezwaarschrift en het bijwonen van de hoorzitting in bezwaar. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar inzake de kostenvergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar vernietigd, de kostenvergoeding van bezwaar vastgesteld op € 488 (zijnde 2 x € 244) en bepaald dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht en de proceskosten in beroep van € 490 vergoedt.
Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft de Heffingsambtenaar hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft op de voet van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) de brief met dagtekening 19 mei 2016 als nader stuk ingediend. Deze brief is door tussenkomst van de griffier in afschrift aan de wederpartij verzonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 11 mei 2017 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , verbonden aan [B] te [woonplaats] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, mevrouw [C] en de heer [D] .
Ter zitting zijn de zaak van belanghebbende en de zaak van een andere belanghebbende met kenmerk 15/01352 met instemming van partijen gezamenlijk, doch niet gevoegd, behandeld.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van het onderzoek ter zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak is een in de gemeente [woonplaats] gelegen twee-onder-één-kapwoning. Naar aanleiding van de WOZ-beschikking is door de gemachtigde van belanghebbende bezwaar gemaakt, waarbij is verzocht om te worden gehoord en om vergoeding van de kosten van bezwaar.
In bezwaar is, naast een vijftal andere grieven, aangevoerd, dat de waarde te hoog is vastgesteld, gelet op de door belanghebbende in mei 2010 betaalde koopprijs van € 195.000.
Bij zijn uitspraak heeft de Heffingsambtenaar de vastgestelde waarde verminderd en, met inachtneming van de genoemde aankoopprijs, de WOZ-waarde bepaald op € 194.000, alsmede een vergoeding voor de kosten van het bezwaar verleend van € 54,40, bestaande uit 1/10 x € 244 voor het bezwaarschrift en € 30 voor het bijwonen van de hoorzitting.
De gemachtigde van belanghebbende heeft ook voor aan andere cliënten van zijn kantoor gegeven WOZ-beschikkingen bezwaarschriften bij de Heffingsambtenaar ingediend, waarbij is verzocht om een hoorgesprek en om een vergoeding van de kosten van bezwaar. De door (het kantoor van) deze gemachtigde ingediende bezwaarschriften betreffen in totaal 362 WOZ-beschikkingen van niet-woningen en verschillende soorten en typen woningen, in het merendeel gelegen in andere gemeenten dan die waarin de onroerende zaak is gelegen.
Met betrekking tot voornoemde bezwaarschriften hebben verdeeld over zes dagen in de periode 28 november 2014 tot en met 11 december 2014 hoorzittingen plaatsgevonden. De hoorzittingen hebben in totaal 32 uur in beslag genomen. De hoorzittingen zijn op een audio-bestand opgenomen, dat niet tot de gedingstukken behoort. Op de hoorzittingen zijn de bezwaarschriften besproken van 346 onroerende zaken, waarvan de waardebepaling verenigd in 192 geschriften is gegeven, en de Heffingsambtenaar heeft 223 bezwaarschriften (deels) gegrond verklaard.
Voorafgaand aan de hoorzittingen heeft de Heffingsambtenaar aan de gemachtigde van belanghebbende Excel-lijsten met de (nader bepaalde) waarde van de 362 onroerende zaken en de ter zake van (deels) gegronde bezwaren toegekende kostenvergoeding (hierna: het Excel-overzicht) verstrekt.
Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar zich op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift gericht tegen de onroerende zaak en de bezwaarschriften gericht tegen de (negen) onroerende zaken, eveneens in de gemeente [woonplaats] gelegen twee-onder-één-kap-woningen, samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, lid 2, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) zijn en de kostenvergoeding als volgt bepaald:
“2^1 kap, 10 stuks
[adres 2] 5 A, [adres 1] 8, [adres 3] 34, [adres 4] 5, [adres 5] 199, [adres 6] 20, [adres 7] 21, [adres 8] 22, [adres 9] 12 en [adres 10] 69: € 244,- bezwaar en 10 x € 30,- hoorzitting (totaal € 544,-)”.
De bezwaarschriften betreffende de overige negen onroerende zaken, met naar aantal en naar inhoud diverse grieven, behoren tot de stukken van het geding. In één van deze bezwaarschriften wordt de, lagere, eigen aankoopprijs als bezwaargrond aangevoerd.
De uitspraken op bezwaar van deze negen onroerende zaken zijn geen gedingstukken.
In de bijlage bij de uitspraak op bezwaar is vermeld dat in totaal aan kostenvergoeding in bezwaar een bedrag van € 32.336 aan belanghebbendes gemachtigde wordt overgemaakt.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Na de uitdrukkelijke verklaring van de Heffingsambtenaar tijdens het onderzoek ter zitting, dat hij, in afwijking van de van hem afkomstige stukken, zich op het standpunt stelt dat de vergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar moet worden bepaald op € 244 voor het bezwaarschrift en op € 125 voor het bijwonen van de hoorzitting, betreft het geschil in hoger beroep uitsluitend nog het antwoord op vraag of de Rechtbank de vergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting terecht op forfaitair € 244 heeft vastgesteld.
Belanghebbende is van mening, dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Tijdens het onderzoek ter zitting hebben partijen hun standpunten toegelicht en heeft de Heffingsambtenaar verklaard zijn standpunt over de kostenvergoeding van bezwaar te wijzigen, in die zin dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat ter zake van de bezwaarprocedure van de onder 2.5 vermelde onroerende zaken geen sprake is van samenhangende zaken in de zin van artikel 3, lid 2, van het Besluit, dat de vergoeding voor het indienen van het bezwaarschrift op € 244 wordt bepaald en dat voor het bijwonen van de hoorzitting geen € 30, maar € 125 per gegrond bezwaar kan worden vergoed. Dit betekent
dat de kostenvergoeding in bezwaar volgens de Heffingsambtenaar dient te worden berekend op € 369.
Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep, bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en toekenning van een proceskostenvergoeding in hoger beroep. De Heffingsambtenaar concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover daarbij een forfaitaire vergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting van € 244 is toegekend, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, voor zover het betreft de vergoeding van de kosten van bezwaar en die kostenvergoeding vast te stellen op een bedrag van € 369.