Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-02-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:496, 15/01172

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-02-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:496, 15/01172

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
10 februari 2017
Datum publicatie
6 april 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:496
Formele relaties
Zaaknummer
15/01172
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 220a, Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 220e

Inhoudsindicatie

Onroerende-zaakbelastingen. In geschil is of recreatiepark in hoofdzaak tot woning dient. Kavels met woonvoorzieningen, maar zonder opstal, vormen voor de ozb geen woningen in aanbouw, zodat in casu het recreatiepark niet in hoofdzaak dient tot woning. De begrippen ‘dienen tot woning’ en ‘dienstbaar zijn aan woondoeleinden’ in artikel 220a en 220e van de Gemeentewet moeten op gelijke wijze worden uitgelegd. Recreatiewoningen die op grond van arresten van de HR van 16 september 2016 (15/05193, ECLI:NL:HR:2016:2085, en nr. 15/04476, ECLI:NL:HR:2016:2084) woningen zijn in de zin van artikel 220a van de Gemeentewet, zijn ook woning in de zin van artikel 220e van de Gemeentewet.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/01172

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en het incidenteel hoger beroep van

de Heffingsambtenaar van de gemeente Vught

hierna: de Heffingsambtenaar,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 2 september 2015, nummer AWB 15/399 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Heffingsambtenaar

betreffende na te melden aanslagen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2014 ter zake van de onroerende zaak [adres] 11 te [vestigingsplaats] een aanslag in de onroerende-zaakbelastingen (gebruikersbelasting) van € 2.326 en een aanslag onroerende-zaakbelastingen (eigenaarsbelasting) van € 3.019 opgelegd. Tevens is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 1.389.000. De aanslagen en beschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Heffingsambtenaar gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak, voor zover die ziet op de OZB gebruikersheffing, vernietigd, bepaald dat de OZB gebruikersheffing van [adres] 11 te [vestigingsplaats] wordt verminderd naar een grondslag van € 815.132, bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar, de Heffingsambtenaar opgedragen het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden en de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.300.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 497,00.

De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De Heffingsambtenaar heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.

1.5.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Heffingsambtenaar vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

De zitting heeft plaatsgehad op 19 december 2016 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , als gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van de heer [B] , taxateur, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [C] en [D] .

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. De onroerende zaak betreft een recreatiepark met een perceelsoppervlakte van 73.764 m². De in het kader van de Wet WOZ vastgestelde waarde van de onroerende zaak naar de peildatum 1 januari 2013 voor het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 bedraagt € 1.389.000.

2.2.

Van deze waarde is in de door belanghebbende gegeven berekeningen 73%, te weten

€ 1.014.000 toegerekend aan onderdelen van de onroerende zaak die dienen tot woning. Van dit bedrag ziet € 98.000 op 36 percelen waarop voorzieningen als elektriciteit, water, riool, gas en televisie zijn aangebracht, maar waarop zich geen opstal bevindt (hierna: kavels met woonvoorzieningen).

2.3.

In de openbare vergadering van 19 december 2013 heeft de raad van de gemeente Vught de ‘Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen 2013’ (hierna: de Verordening) vastgesteld. In de Verordening is in artikel 1 bepaald dat onder de naam 'onroerende-zaakbelastingen' ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken een gebruikersbelasting en een eigenarenbelasting worden geheven. In artikel 2, lid 2 van de Verordening is een aan artikel 220a van de Gemeentewet identieke bepaling opgenomen en in artikel 4, lid 3 van de Verordening is een aan artikel 220e van de Gemeentewet identieke bepaling opgenomen. De datum van ingang van de heffing is bepaald op 1 januari 2014.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft, naar partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard, uitsluitend nog het antwoord op de volgende vragen:

1. Dienen de 36 kavels met woonvoorzieningen tot woning als bedoeld in artikel 220a, lid 2, van de Gemeentewet?

2. Indien vraag 1 ontkennend moet worden beantwoord: Dient de heffingsmaatstaf op grond van artikel 220e van de Gemeentewet te worden verminderd met de waarde van de gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden?

Partijen hebben ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat voor de beantwoording van de eerste vraag kan worden uitgegaan van de door belanghebbende aan de verschillende onderdelen toegekende waarde, zoals onder 2.2 hiervoor weergegeven.

Belanghebbende is van mening dat vraag 1 bevestigend dient te worden beantwoord; beantwoordt het Hof deze vraag ontkennend dan beantwoordt belanghebbende vraag 2 bevestigend. De Heffingsambtenaar beantwoordt beide vragen ontkennend.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, ongegrondverklaring van het incidentele hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken van de Heffingsambtenaar en van de aanslag onroerende-zaakbelastingen (gebruikersbelasting) en tot vermindering van de aanslag onroerende-zaakbelastingen (eigenaarsbelasting) tot een bedrag berekend naar het tarief voor woningen. De Heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep, gegrondverklaring van het incidentele hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het tegen de uitspraken van de Heffingsambtenaar ingestelde beroep.

4 Gronden

5 Beslissing