Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5018, 16/03846
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5018, 16/03846
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 16 november 2017
- Datum publicatie
- 23 november 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:5018
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2016:6358, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1367
- Zaaknummer
- 16/03846
Inhoudsindicatie
Belanghebbende woont sinds medio 2002 in België. In het onderhavige jaar genoot hij (uit Nederland) loon uit dienstbetrekking van belanghebbende BV en had hij negatieve inkomsten uit eigen woning. Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar zijn werkzaamheden voor belanghebbende BV verricht in twee lidstaten, zijnde Nederland en België. Het heffingsrecht ter zake van belanghebbendes loon is voor 5% toegekend aan België.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij geen premies AOW is verschuldigd, omdat hij door het voorbehoud dat de SVB maakt in de verstrekte pensioenoverzichten zijns inziens geen onvoorwaardelijk recht heeft op een AOW-pensioen bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.
Hof: belanghebbende is verzekerd voor de AOW en heeft bij pensioeningangsdatum recht op een (gedeeltelijke) AOW-uitkering. Hij kan jaarlijks pensioenoverzichten vragen van de SVB en daar rechtsmiddelen tegen aanwenden. Op het moment van het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd wordt opnieuw onderzocht in welke jaren iemand verzekerd was, maar indien een partij in afwijking van eerder afgegeven pensioenoverzichten op dat moment tot een ander inzicht komt omtrent het verzekerd zijn, mag van die partij worden verwacht dat hij deugdelijk en toereikend motiveert waarom de eerdere vaststelling onjuist was. Het door de SVB gemaakte voorbehoud aan het slot van de verstrekte pensioenoverzichten betekent niet dat premies worden geheven zonder dat er een prestatie tegenover staat. Evenmin is sprake van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
Voorts is geen sprake van strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/03846
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] (België),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 23 september 2016, nummer BRE 15/5282 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde aanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 76.033, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 226. Tevens is bij beschikking € 8 heffingsrente in rekening gebracht.
De aanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De zitting heeft plaatsgehad op 6 oktober 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [B] en [C] .
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] 1964 en woont sinds medio 2002 in België. In het onderhavige jaar genoot hij (uit Nederland) loon uit dienstbetrekking van [D] B.V. (hierna: [D] ) (€ 89.777) en had hij negatieve inkomsten uit eigen woning (€ 13.744). Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar zijn werkzaamheden voor [D] verricht in twee lidstaten, zijnde Nederland en België. Het heffingsrecht ter zake van belanghebbendes loon is voor 5% toegekend aan België.
Op 26 maart 2013 heeft belanghebbende in Nederland zijn aangifte IB/PVV over 2010 ingediend. Hij heeft daarbij gekozen voor een behandeling als binnenlands belastingplichtige.
Met dagtekening 13 november 2014 heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV over 2010 conform de ingediende aangifte opgelegd alsmede een verzuimboete wegens het niet (tijdig) doen van aangifte. Het premie-inkomen is daarbij vastgesteld op het wettelijke maximum van € 32.738. De verschuldigde premieheffing is vastgesteld op € 10.197.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende premies volksverzekeringen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) is verschuldigd.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag met het bedrag van de premies AOW. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.