Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5171, 17/00098 tot en met 17/00100
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5171, 17/00098 tot en met 17/00100
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 24 november 2017
- Datum publicatie
- 30 november 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:5171
- Zaaknummer
- 17/00098 tot en met 17/00100
Inhoudsindicatie
In naam van een bij fusie verdwenen rechtspersoon is beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft de indiener van het beroepschrift in de gelegenheid gesteld om de schriftelijke instemming van de verkrijgende rechtspersoon te overleggen (HR 29 april 2005, nr. 39.181, ECLI:NL:HR:2005:AT4894, BNB 2005/318). Belanghebbende heeft op dat verzoek niet gereageerd. Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Herstel van een dergelijk verzuim dat in de beroepsfase heeft plaatsgevonden, is in hoger beroep niet mogelijk.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00098 tot en met 17/00100
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] GmbH,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] (Duitsland),
handelend namens [A] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 7 december 2016, nummer BRE 15/7446 tot en met 15/7448, in het geding tussen
[B] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] (Luxemburg),
hierna: [C] ,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de beschikkingen op de verzoeken van [C] om teruggaaf van dividendbelasting.
1 Ontstaan en loop van het geding
Bij brief van 22 september 2010 is namens [C] in de daarbij gevoegde aangifte dividendbelasting voor het jaar 2009/2010 verzocht om teruggaaf van dividendbelasting ten bedrage van € 48.373,50.
Bij brief van 17 mei 2013 is namens [C] , aangeduid onder haar nieuwe naam [D] , in daarbij gevoegde aangiften dividendbelasting, voor de navolgende jaren de volgende verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting ingediend:
- jaar 2011 tot een bedrag van € 122.704,72;
- jaar 2012 tot een bedrag van € 31.103,28.
De Inspecteur heeft deze verzoeken bij in één geschrift vervatte beschikkingen van 7 november 2014 afgewezen.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikkingen gehandhaafd.
[C] is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van [C] eenmaal griffierecht geheven van € 331.
De Rechtbank heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 501.
Op 13 april 2017 heeft er een regiezitting plaatsgehad te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [E] en mevrouw [F] , als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [G] en [H] .
Van deze regiezitting is een proces-verbaal opgemaakt dat in afschrift aan partijen is verzonden.
Belanghebbende heeft vervolgens bij brief van 3 mei 2017 een nadere motivering van het hoger beroep ingediend. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 12 juli 2017 heeft belanghebbende gerepliceerd, aangevuld bij brief van 2 augustus 2017.
De tweede zitting heeft plaatsgehad op 30 augustus 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [E] en mevrouw [F] , als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [J] , [K] , [L] , [G] , [H] en mevrouw [M] .
Bij aanvang van de zitting zijn partijen erop gewezen, dat de meervoudige Belastingkamer tijdens het onderzoek ter zitting op 13 april 2017 was samengesteld uit P.C. van der Vegt, voorzitter, A.J. Kromhout en W.A. Sijberden, leden, en dat de zaak verder wordt behandeld in een gewijzigde samenstelling van de Kamer door A.J. Kromhout, voorzitter, P.C. van der Vegt en T.A. Gladpootjes, leden, en dat de zaak wordt voortgezet, gelet op artikel 8:64, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in de stand waarin zij zich bevond op 13 april 2017. Partijen hebben verklaard daar geen bezwaar tegen te hebben.
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
[C] was een op [datum 1] 2006 naar Luxemburgs recht opgericht en in Luxemburg gevestigd beleggingsfonds en had de rechtsvorm van een “Fonds Commun de Placement” (hierna: FCP). Een FCP is een samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid. De activiteiten van dit fonds bestonden uit het beleggen van vermogen. Belanghebbende werd bestuurd door [N] S.A. (SA), een dochtervennootschap van [O] mbH (MbH), (‘Verwaltungsgesellschaft’). Het Verwaltungsgesellschaft kon werkzaamheden uitbesteden aan derden en dat is gebeurd door de aanwijzing van MbH als fondsmanager (“management company”) van [C] . De boekjaren van [C] liepen van 1 juli tot en met 30 juni.
[C] heeft geïnvesteerd in Nederlandse aandelen. Op het dividend dat [C] in de onderhavige jaren met betrekking tot deze aandelen heeft ontvangen, is door de Nederlandse vennootschappen 15% dividendbelasting ingehouden. [C] was in Nederland niet inhoudingsplichtig voor de dividendbelasting.
Met ingang van [datum 2] 2010 is de naam van [C] gewijzigd in [D] . Tevens zijn de benamingen van de bestaande aandeelklassen van P, I en S gewijzigd in A, P en W2. Voorts zijn met ingang van [datum 3] 2010 het [P] , het [Q] en het [R] in het kader van een fusie opgegaan in [C] . Met ingang van [datum 4] 2010 zijn tevens [S] en [T] in het kader van een fusie opgegaan in [C] .
Blijkens het Auflösungsbericht van [datum 5] 2012 is [C] als gevolg van een fusie per die datum opgehouden te bestaan. Als gevolg van de fusie hebben de aandeelhouders A en P in [C] , aandelen verkregen in [V] – [W] – A-EUR ( [nummer 1] ) en de aandeelhouders W2 aandelen [V] – [W] – II-EUR ( [nummer 2] ).
De SA heeft bij brief van 22 september 2010 namens [C] in de daarbij gevoegde aangifte dividendbelasting voor het jaar 2009/2010 verzocht om teruggaaf van € 48.373,50 dividendbelasting.
De SA heeft bij brief van 17 mei 2013 namens [C] , aangeduid onder haar nieuwe naam [D] , in daarbij gevoegde aangiften dividendbelasting voor de navolgende jaren de volgende verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting ingediend:
- jaar 2011 tot een bedrag van € 122.704,72;
- jaar 2012 tot een bedrag van € 31.103,28.
De Inspecteur heeft de onder 2.5 en 2.6 vermelde verzoeken bij de in één geschrift vervatte beschikkingen van 7 november 2014 afgewezen.
Bij brief van 20 november 2014 heeft [X] GmbH (Luxembourg Branch) tegen bovenstaande afwijzing bezwaar gemaakt. Bij de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 9 oktober 2015 heeft de Inspecteur de bezwaren ongegrond verklaard.
Per faxbericht van 19 november 2015 is hiertegen door [Y] (hierna: de gemachtigde) namens [C] beroep ingesteld. De gemachtigde heeft een machtiging overgelegd van [belanghebbende] GmbH, Luxembourg Branch, zijnde de nieuwe naam van [X] GmbH.
De Rechtbank heeft de gemachtigde bij brief van 24 oktober 2016 erop gewezen dat [C] , naar uit de stukken blijkt, is opgehouden te bestaan en gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 29 april 2005, nr. 39.181, ECLI:NL:HR:2005:AT4894, BNB 2005/318, en verzocht om binnen vier weken na dagtekening van de brief aan te geven wie de rechtsopvolger(s) onder algemene titel is/zijn, dit met stukken te onderbouwen en schriftelijke instemming van de verkrijgende rechtsperso(o)n(en) te overleggen. Namens belanghebbende is daarop niet gereageerd.
Tot de stukken van het geding behoort een brief van 26 april 2017 met, voor zover van belang, de volgende inhoud:
“ [Z] GmbH
Permission of the Fund Management Company claiming [D] (…)
For presentation in front of the Tax Authorities Netherlands
Undersigned, in its capacity as legal representative of the fonds commun de placement [V] hereby declare that:
The fonds commun de placement [D] was merged into the compartment of the Luxembourgian [A] of [V] fonds commun de placement.(…)
As per date of merger, [V] , as fonds commun de placement, is the interested party to claim withholding tax in Netherlands.
Undersigned give permission to file legal claims on behalf of [D] and its successor fund.
April 26th 2017
Signatures by [belanghebbende] GmbH”.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Heeft de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard?
II. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, heeft belanghebbende recht op teruggaaf van dividendbelasting?
Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zittingen is toegevoegd, wordt verwezen naar de van deze zittingen opgemaakte processen-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep en tot teruggaaf van de ingehouden dividendbelasting. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.