Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5172, 16/03516

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5172, 16/03516

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
24 november 2017
Datum publicatie
21 december 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:5172
Formele relaties
Zaaknummer
16/03516
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 7:15, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 7:2, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 7:3

Inhoudsindicatie

Art. 7:15 Awb. Art. 7:2 Awb. Art. 7:3 Awb.

Hoorplicht voor een verzoek om een tegemoetkoming in de vergoeding van de kosten van bezwaar. Op een dergelijk verzoek moet in verband met gesloten stelsel van rechtsmiddelen in het belastingrecht bij uitspraak op bezwaar worden beslist. Bij een verzoek om een tegemoetkoming in de vergoeding van de kosten van bezwaar dient belanghebbende, indien partijen van mening verschillen over de voor het verzoek relevante feiten, over het verzoek te worden gehoord, ook al wordt volledig tegemoet gekomen aan het materiele geschil.

Uitspraak

Team belastingrecht

Enkelvoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/03516

de heer [belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 15 juni 2016, nummer SHE 15/6332 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende na te melden naheffingsaanslag parkeerbelasting.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd ten bedrage € 0,60 parkeerbelasting en € 59 kosten

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag vernietigd en het verzoek om vergoeding van kosten van bezwaar afgewezen.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 9 oktober 2017 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar is toen verschenen en gehoord namens de Heffingsambtenaar, mevrouw [A] .

Belanghebbende noch zijn gemachtigde is verschenen.

De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij op 31 augustus 2017, met nummer [nummer] , aangetekend naar het door belanghebbende zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting.

Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de op dat verzendbewijs betrekking hebbende statusinformatie.

Hieruit volgt dat de uitnodiging op 1 september 2017 op het door belanghebbende opgegeven adres is afgeleverd.

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.8.

Het Hof heeft in deze zaak op 23 oktober 2017 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 23 oktober 2017 aan partijen verzonden.

1.9.

Belanghebbende heeft tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De griffier van de Hoge Raad heeft bij schrijven van 1 november 2017 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Op 28 juli 2015 om 15:37 uur stond de auto van belanghebbende, een BMW met kenteken [kenteken 1] , geparkeerd op een parkeerplaats bij Winkelcentrum Woensel te Eindhoven. Deze locatie is door het college van Burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. Bij controle is gebleken dat geen geldig parkeerbewijs voor de auto was geregistreerd. Op grond hiervan heeft de Heffingsambtenaar een naheffingsaanslag opgelegd.

2.2.

Het tegen deze naheffingsaanslag gemaakte bezwaar is door de Heffingsambtenaar bij uitspraak gegrond verklaard. De Heffingsambtenaar heeft zijn beslissing als volgt gemotiveerd:

‘Op grond van de in uw bezwaarschrift gegeven argumenten en de tot mij ter beschikking staande gegevens heb ik besloten, bij hoge uitzondering, de naheffingsaanslag te vernietigen.

Op het moment dat uw cliënt zijn voertuig digitaal gaat aanmelden wordt duidelijk aangegeven met welk kenteken hij zich aanmeldt. Hij dient zelf te controleren of de app voor Parkmobile ook daadwerkelijk voor het juiste kenteken is ingesteld én actief is bij het verlaten van het voertuig.

Ter informatie deel ik u mede, dat uw cliënt abusievelijk een letter in het kenteken heeft één verkeerde letter gebruikt. Het voertuig stond aangemeld met het kenteken [kenteken 2] in plaats van het juiste kenteken [kenteken 1] . Een volgende keer zal ik bij verkeerd digitaal aanmelden de aanslag handhaven. Ik verzoek uw cliënt dan ook dringend zijn gegevens, zoals deze staan geregistreerd bij Parkmobile, te controleren.’

2.3.

Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om een vergoeding op grond van artikel 7:15 van de Awb wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand en verzocht om te worden gehoord op zijn bezwaar.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Is belanghebbende in de bezwaarfase ten onrechte niet gehoord?

II. Zijn in bezwaar ten onrechte de op de zaak betrekking hebbende stukken niet verstrekt?

III. Heeft belanghebbende recht op een tegemoetkoming in de kosten van bezwaar?

Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Heffingsambtenaar en tot terugwijzing van de zaak naar de Heffingsambtenaar om te worden gehoord op het verzoek om vergoeding van de kosten van bezwaar. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing