Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5173, 16/03903

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5173, 16/03903

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
24 november 2017
Datum publicatie
21 december 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:5173
Formele relaties
Zaaknummer
16/03903
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 7:15, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 7:2, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 7:3

Inhoudsindicatie

Art. 7:15 Awb. Art. 7:2 Awb. Art. 7:3 Awb.

Hoorplicht voor een verzoek om een tegemoetkoming in de vergoeding van de kosten van bezwaar. Op een dergelijk verzoek moet in verband met gesloten stelsel van rechtsmiddelen in het belastingrecht bij uitspraak op bezwaar worden beslist. Bij een verzoek om een tegemoetkoming in de vergoeding van de kosten van bezwaar dient belanghebbende, indien partijen van mening verschillen over de voor het verzoek relevante feiten, over het verzoek te worden gehoord, ook al wordt volledig tegemoet gekomen aan het materiele geschil.

Uitspraak

Team belastingrecht

Enkelvoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/03903

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 24 oktober 2016, nummer SHE 16/1708 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Heffingsambtenaar van de gemeente ‘s-Hertogenbosch,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende de hierna te melden naheffingsaanslag parkeerbelasting.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd ten bedrage € 2 parkeerbelasting en € 60 kosten. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag vernietigd en het verzoek om vergoeding van kosten van bezwaar afgewezen.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 9 oktober 2017 te ‘s-Hertogenbosch.

De Heffingsambtenaar is, met telefonisch bericht daarvan, niet verschenen.

Belanghebbende noch zijn gemachtigde is verschenen.

De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij op 31 augustus 2017, met nummer [nummer] , aangetekend naar het door belanghebbende zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting.

Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de op dat verzendbewijs betrekking hebbende statusinformatie.

Hieruit volgt dat de uitnodiging op 1 september 2017 op het door belanghebbende opgegeven adres is afgeleverd.

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.8.

Het Hof heeft in deze zaak op 23 oktober 2017 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 23 oktober 2017 aan partijen verzonden.

1.9.

Belanghebbende heeft tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De griffier van de Hoge Raad heeft bij schrijven van 1 november 2017 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Op 27 februari 2016 omstreeks 15.38 uur stond de auto van belanghebbende, met het kenteken [kenteken] , (hierna: de auto) geparkeerd op een parkeerplaats aan de Van de Does de Willeboissingel te ‘s-Hertogenbosch. Een parkeercontroleur heeft op voormeld moment geconstateerd dat achter de voorruit een parkeerkaartje lag. Van deze constatering behoort een foto tot de gedingstukken. Dit parkeerkaartje lag met de achterzijde omhoog, zodat de op de voorzijde van het parkeerkaartje vermelde tijdsaanduiding niet zichtbaar was. Zichtbaar was het op het de achterzijde opgenomen ticketnummer 6200. Daarop heeft de parkeercontroleur de naheffingsaanslag met dagtekening 27 februari 2016 vastgesteld en bekend gemaakt.

2.2.

In het bezwaarschrift van 11 april 2016 heeft belanghebbende verzocht om te worden gehoord en om overlegging van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Voorts heeft belanghebbende verzocht om een tegemoetkoming in de kosten van bezwaar. Bij het bezwaarschrift heeft belanghebbende vorenvermeld parkeerkaartje overgelegd. Uit de voorzijde daarvan bleek, dat parkeerbelasting was voldaan voor de periode 13.24 uur tot en met 16.30 uur op 27 februari 2016.

2.3.

Bij uitspraak op bezwaar van 22 april 2016 is, zonder belanghebbende te horen, de naheffingsaanslag vernietigd en is beslist geen tegemoetkoming in de kosten van bezwaar te verlenen.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Is de uitspraak op bezwaar onbevoegdelijk gedaan?

II. Is belanghebbende in de bezwaarfase ten onrechte niet gehoord?

III. Zijn in bezwaar ten onrechte de op de zaak betrekking hebbende stukken niet verstrekt?

IV. Heeft belanghebbende recht op een tegemoetkoming in de kosten van bezwaar?

V. Heeft de Rechtbank acht mogen slaan op het verweerschrift in eerste aanleg?

Belanghebbende is van mening dat de vragen I tot en met IV bevestigend en vraag V ontkennend moeten worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en door het Hof zelf in de zaak te voorzien. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing