Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5281, 14/01058
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5281, 14/01058
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 30 november 2017
- Datum publicatie
- 12 januari 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:5281
- Zaaknummer
- 14/01058
Inhoudsindicatie
Premieheffing gedifferentieerde premie Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten niet in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol. De wettelijke bepalingen voor de berekening van voornoemde premie zijn niet in strijd met het beginsel van ‘fair balance’. Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat er sprake is van een buitensporige last.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/01058
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 14 oktober 2014, nummer AWB 14/3252, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen beschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is met dagtekening 26 november 2012 voor het jaar 2013 een beschikking gedifferentieerde premie gegeven, waarbij het premiepercentage voor de gedifferentieerde premie Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (hierna: WGA) voor 2013 is vastgesteld op 0,84%. Op 3 januari 2013 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de beschikking. Op 25 juni 2013 is het premiepercentage ambtshalve verminderd tot 0,68%. Bij uitspraak van de Inspecteur van 15 april 2014 is het bezwaar afgewezen en is het (ambtshalve vastgestelde) percentage van 0,68% gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 493. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op 14 augustus 2015 heeft het Hof een pleitnota met drie bijlagen van de Inspecteur ontvangen. Een afschrift van dit gedingstuk is aan belanghebbende toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 21 augustus 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [A] , verbonden aan [B] B.V. te [C] , alsmede, namens de Inspecteur, [D] en [E] .
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de Inspecteur.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Het Hof heeft daarna het onderzoek heropend met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en daarbij partijen verzocht schriftelijk te reageren op het arrest van de Hoge Raad van 9 oktober 2015, 14/05720, ECLI:NL:HR:2015:2992, aan welk verzoek zij hebben voldaan.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 24 maart 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [A] , verbonden aan [B] B.V. te [C] , alsmede, namens de Inspecteur, [E] en [F] . De Inspecteur heeft te dezer nadere zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Van deze nadere zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
Het tweede nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 22 november 2017 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar is verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, [E] . Belanghebbende is met kennisgeving aan het Hof niet verschenen. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2 Feiten
De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
“2.1. Het personeel van belanghebbende is voor de aangifte en afdracht loonheffingen 2013 ondergebracht onder loonbelastingnummer [nummer 1] . Het ambtelijk personeel van belanghebbende is tot 2013, onder subnummer L02, ingedeeld in sector 66 (overheid, overige instellingen). De in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (hierna: WSW) werkzame werknemers zijn tot 2013, onder subnummer L03, in sector 67 (werk en (re)integratie) ingedeeld. Tot 2013 zijn aparte beschikkingen gedifferentieerde premie WAO voor beide subnummers afgegeven met de volgende percentages:
Jaar |
L02 |
L03 |
2007 |
0,46 |
1,43 |
2008 |
0,20 |
1,05 |
2009 |
0,20 |
0,40 |
2010 |
0,54 |
0,60 |
2011 |
0,07 |
0,95 |
2012 |
0,13 |
0,98 |
Na een herbeoordeling door de belastingdienst van alle WSW-instellingen zijn beide groepen vanaf 1 januari 2013 samengebracht onder één nummer en ingedeeld in sector 66. Hiertegen heeft belanghebbende geen bezwaar gemaakt.
Op 26 november 2012 is, met nummer [nummer 2] , de beschikking gedifferentieerde premie (GDP) voor 2013 vastgesteld op 0,84%. Dit premiepercentage is op 25 juni 2013 ambtshalve verminderd naar een premiepercentage van 0,68%.
(…)
Een WSW-instelling zoals belanghebbende vormt één werkgever voor zowel het ambtelijk als het WSW-personeel. Op grond van de artikel 38, lid 2, van de Wfsv wordt het premiepercentage berekend voor alle onderdelen van een werkgever die op dezelfde sector betrekking hebben. Dat de ambtelijke en WSW-werknemers van belanghebbende allen zijn ingedeeld in sector 66 is niet in geschil. Voor de berekening van het premiepercentage staan in de teller van de daarvoor gebruikte breuk de uitkeringen die ten laste van de werkhervattingskas komen. De uitzonderingen staan in artikel 117b van de Wfsv. De WSW-uitkeringen staan hier niet bij. De noemer van de breuk vormt de gemiddelde loonsom over vijf jaar. Ook hierbij worden de loonsommen van de WSW-werknemers niet uitgezonderd. Dit heeft tot gevolg dat voor de berekening van het premiepercentage GDP - ook voor de niet-WSW werknemers - zowel de uitkeringen als de loonsommen van de WSW-werknemers meetellen, terwijl de WSW-werknemers zelf een vastgestelde premie verschuldigd zijn. Vast staat dat de wettelijk voorgeschreven berekeningen door de inspecteur correct zijn toegepast.”.
In aanvulling op het bovenstaande, stelt het Hof de volgende feiten vast:
Belanghebbende heeft in 2013 aan loonheffingen betaald € 10.759.124. Van dit bedrag heeft € 20.790 betrekking op de GDP WGA 2013 van het ambtelijk personeel van belanghebbende, dit is 0,68% over het premieloon 2013 ad € 3.057.046.
Belanghebbende heeft in 2012 € 4.412 betaald voor de GDP WGA 2012 van het ambtelijk personeel van belanghebbende, dit is 0,13% over het premieloon 2012 ad € 3.392.974.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil in hoger beroep betreft uitsluitend het antwoord op de vraag of de uit onderhavige beschikking voortvloeiende premieheffing in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol (hierna: het EP) bij het EVRM.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Tijdens de zittingen hebben partijen hun standpunten nader toegelicht.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar en tot herberekening van het bij beschikking vastgestelde premiepercentage De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.