Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-12-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5451, 17/00171
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-12-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5451, 17/00171
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 7 december 2017
- Datum publicatie
- 24 januari 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:5451
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1783
- Zaaknummer
- 17/00171
Inhoudsindicatie
BPM op ingevoerde auto wordt berekend op basis van plafond CO2-uitstoot van 350 g/km, omdat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat bij een andere gelijksoortige auto, waarvan de uitstoot niet bekend was, mogelijk is dat BPM is geheven op basis van 350 g/km. Het is belanghebbende niet toegestaan om een correctie “bijstelling dealersituatie” aan te brengen op de koerslijstwaarde.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00171
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
en het incidenteel hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 1 februari 2017, nummer BRE 15/3010, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag en beschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op 29 augustus 2013 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een motorrijtuig van het merk [merk] , type [type] , met identificatienummer [nummer] (hierna: de auto). De op aangifte verschuldigde BPM van € 31.882 is op 3 september 2013 voldaan. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] met dagtekening 18 december 2014 een naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 6.864 en daarbij is bij beschikking € 247 aan belastingrente in rekening gebracht. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking. Bij brief van 13 april 2015 heeft belanghebbende de Inspecteur in gebreke gesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.
Belanghebbende is wegens het niet tijdig beslissen op de bezwaren op 7 mei 2015 in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 331. De Inspecteur heeft hangende het beroep op 19 juni 2015 alsnog, in één geschrift verenigde, uitspraken op bezwaar gedaan, waarbij hij de naheffingsaanslag en belastingrentebeschikking heeft gehandhaafd. De Rechtbank heeft het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard, het beroep voor het overige gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd met uitzondering van de beslissing over de vergoeding van de kosten van bezwaar, de naheffingsaanslag verminderd tot € 591, de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd, de door de Inspecteur verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.260, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 2.287,75 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 331 aan haar vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.
Omdat de in het verweerschrift van belanghebbende genoemde bijlage 1 niet was bijgevoegd, heeft de griffier deze alsnog telefonisch opgevraagd bij belanghebbende. Belanghebbende heeft vervolgens op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) vóór de zitting nadere stukken (de bedoelde bijlage 1) ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De zitting heeft plaatsgehad op 25 oktober 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , directeur van belanghebbende, en de heer [B] , adviseur te [plaats] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [C] en [D] .
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage. Voorts heeft belanghebbende een overzicht overgelegd met een berekening van de reis- en verletkosten van de directeur van belanghebbende voor het bijwonen van de zitting.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende heeft op 29 augustus 2013 aangifte gedaan voor de BPM ter zake van de registratie van de auto afkomstig uit een andere lidstaat van de Europese Unie. Het aangegeven bedrag aan BPM is door belanghebbende berekend op € 31.882 en voldaan.
Met dagtekening van 18 december 2014 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag BPM opgelegd van € 6.864 en daarbij € 247 belastingrente in rekening gebracht.
De CO2-uitstoot van de auto is niet gebleken uit de voor de auto verleende typegoedkeuring of uit een door de fabrikant ter zake afgegeven certificaat van overeenstemming. Voor de auto is geen individuele goedkeuring verleend door de RDW. De Inspecteur is bij de naheffing uitgegaan van een CO2-uitstoot van 388 g/km en heeft dit gebaseerd op het Italiaanse kentekenbewijs.
Belanghebbende heeft bij de aangifte gekozen voor het gebruik van de koerslijst Eurotaxglass’s. Bij het invullen van de koerslijst kan bij “marktsituatie handelaar” (dit wordt op de koerslijstprint vermeld als “bijstelling dealersituatie) worden afgeweken van het vermelde percentage van 0, binnen een range van -/-5% tot +5%. Belanghebbende heeft de “bijstelling dealersituatie” op -/-5% gesteld. Op grond hiervan genereerde de koerslijst een negatieve correctie van € 5.750.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft in hoger beroep, naar partijen desgevraagd ter zitting van het Hof uitdrukkelijk hebben bevestigd, het antwoord op de volgende vragen:
I. Dient bij de berekening van de bruto BPM uitgegaan te worden van een CO2-uitstoot van 350 g/km?
II. Mag voor de berekening van de handelsinkoopwaarde een correctie worden toegepast in verband met bijstelling dealersituatie?
Belanghebbende is van mening dat beide vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, met uitzondering van de beslissing inzake de proceskosten, griffierecht en dwangsom, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert eveneens tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vaststelling van de naheffingsaanslag rekening houdend met een CO2-uitstoot van 388 g/km.