Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5970, Wr 260-13-2017
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-11-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5970, Wr 260-13-2017
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 15 november 2017
- Datum publicatie
- 1 februari 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:5970
- Zaaknummer
- Wr 260-13-2017
Inhoudsindicatie
Verzoekster heeft een verzoek ingediend tot wraking van de raadsheren die deel uitmaken van de behandelende meervoudige belastingkamer (hierna: de raadsheren) en de griffier. Ter onderbouwing van dit wrakingsverzoek voert verzoekster aan dat zij onvoldoende tijd heeft gehad om geïnteresseerden uit te nodigen voor de zitting van 29 september 2017; het Hof niet tegemoet is gekomen aan haar verzoek om de mondelinge behandeling op een andere zitting te doen plaatsvinden; het Hof verzuimd heeft de Inspecteur in de gelegenheid te stellen tot herstel van gebreken met betrekking tot de procesvertegenwoordiging van de Inspecteur en het Hof verzuimd heeft om te motiveren waarom gebreken met betrekking tot de mandatering van bevoegdheden van de Inspecteur gepasseerd kunnen worden. De wrakingskamer verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar wrakingsverzoek, voor zover haar verzoek strekt tot wraking van de griffier. Naar het oordeel van de wrakingskamer zijn voorts de gronden voor wraking onvoldoende om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat de raadsheren een vooringenomenheid jegens verzoekster koesteren, respectievelijk de schijn van partijdigheid hebben gewekt. De wrakingskamer wijst het door verzoekster ingediende wrakingsverzoek derhalve af, voor zover haar verzoek strekt tot wraking van de raadsheren.
Daartoe heeft de wrakingskamer overwogen dat noch uit de wet, noch uit de jurisprudentie een processuele verplichting volgt om voorafgaande aan de mondelinge behandeling van een hoger beroep respectievelijk tijdens deze mondelinge behandeling te beslissen op het verzoek om verplaatsing van de datum van deze mondelinge behandeling alvorens daarover de wederpartij te horen. Het feit dat de desbetreffende belastingkamer geen tussenbeslissing heeft genomen met betrekking tot het verzoek tot verplaatsing van de datum van de mondelinge behandeling kan eveneens niet leiden tot een gegrond wrakingsverzoek. Beslissingen met betrekking tot het tijdstip waarop de mondelingen behandeling plaats zal vinden zijn processuele beslissingen, die in beginsel geen grond voor wraking kunnen vormen.
Ook voor het overige heeft de wrakingskamer geen enkele aanwijzing dat betreffende raadsheren blijk hebben gegeven van enige partijdigheid of zelfs op enigerlei wijze de (gerechtvaardigde) vrees voor partijdigheid hebben kunnen opwekken.
Uitspraak
Meervoudige kamer voor de behandeling van een wrakingsverzoek
Registratienummer: Wr 260-13-2017
Reisnummer: 200.224.593/01 Datum uitspraak: 15 november 2017
BESLISSING
op het verzoek van 29 september 2017, als bedoeld in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in de zaken met de kenmerken BK-SHE 16/03815 en 16/03816 van
mevrouw [belanghebbende] ,
hierna te noemen: verzoekster,
tegen
de Inspecteur van de Belastingdienst,
hierna te noemen: de Inspecteur,
strekkende tot wraking van de raadsheren mrs. A.J. Kromhout, M. Harthoorn, W.J.P. Schramade en de griffier mr. A.A. van Wendel de Joode.
1 Het procesverloop
Verzoekster heeft ter zitting van 29 september 2017 een verzoek ingediend tot wraking van de raadsheren mrs. Kromhout, Harthoorn en Schramade (hierna samen: de raadsheren) en de griffier.
De raadsheren hebben allen verklaard niet in de wraking te berusten. Bij geschrift met dagtekening 11 oktober 2017 heeft mr. Kromhout schriftelijk gereageerd op dit wrakingsverzoek. Mr. Schramade heeft in zijn verklaring van 10 oktober 2017 aangegeven dat zijn bezwaren door de voorzitter van de belastingkamer, zijnde mr. Kromhout, in diens reactie worden meegenomen.
De wrakingskamer heeft voornoemd verzoek ter zitting van 18 oktober 2017 behandeld, alwaar de heer [A] , als gemachtigde van verzoekster (hierna: de gemachtigde van verzoekster), is verschenen en gehoord. De heer [B] heeft namens de Inspecteur de behandeling bijgewoond.
Bij brief met dagtekening 13 oktober 2017 is aan de gemachtigde van verzoekster medegedeeld dat de behandeling in het openbaar zal plaatsvinden.
De gemachtigde van verzoekster heeft ter zitting het wrakingsverzoek nader toegelicht.
De raadsheren hebben laten weten geen gebruik te willen maken van de gelegenheid om op het wrakingsverzoek te worden gehoord.
Na de mondelinge behandeling heeft de voorzitter het onderzoek gesloten en medegedeeld dat de wrakingskamer over vier weken in het openbaar uitspraak zal doen.
2 Het standpunt van verzoekster
Verzoekster heeft ter onderbouwing van haar wrakingsverzoek, kort samengevat, aangevoerd dat zij, gelet op het feit dat eerst bij brief met dagtekening 20 september 2017 aan haar is medegedeeld dat de behandeling ter zitting van 29 september 2017 in het openbaar zal plaatsvinden, onvoldoende tijd heeft gehad om geïnteresseerden uit te nodigen. Verzoekster merkt voorts op dat het Hof, ondanks haar bezwaren, niet tegemoet is gekomen aan haar verzoek om de mondelinge behandeling op een andere zitting te doen plaatsvinden. Deze werkwijze is, volgens verzoekster, niet in lijn met het uit het Unierecht voortvloeiende recht op een openbare behandeling. Voorts heeft verzoekster aangevoerd dat het Hof, ondanks onvoldoende bewijs met betrekking tot het antwoord op de vraag of hiertoe bevoegde personen ter zitting zijn verschenen namens de Inspecteur, heeft nagelaten de Inspecteur in de gelegenheid te stellen tot herstel van dit verzuim over te gaan. Tot slot heeft verzoekster aangevoerd dat het Hof heeft verzuimd om te motiveren waarom gebreken met betrekking tot de mandatering van bevoegdheden van de Inspecteur gepasseerd kunnen worden. Het voorgaande levert, naar het oordeel van verzoekster, de schijn van vooringenomenheid op.
3 Het standpunt van de raadsheren
Kort samengevat, heeft mr. Kromhout in zijn schriftelijke reactie met dagtekening 11 oktober 2017 opgemerkt dat het uitgangspunt is dat het Hof zijn oordelen in een (schriftelijke) uitspraak opneemt.
Mr. Kromhout merkt op dat ter zake van de door de gemachtigde opgeworpen vragen over het verplaatsen van de mondelinge behandeling en de bevoegdheid van de namens de Inspecteur verschenen gemachtigde, zo het Hof met betrekking tot deze kwesties al een tussenbeslissing had willen nemen, eerst de Inspecteur ter zitting in de gelegenheid gesteld had dienen te worden om zich daarover uit te laten. Dat laatste was echter, gelet op het onderhavige wrakingsverzoek, niet meer mogelijk.
Mr. Kromhout heeft aangevoerd dat hetgeen is opgenomen in voornoemde schriftelijke reactie de instemming heeft van mrs. Harthoorn en Schramade.