Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-01-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:71, 15/01057

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-01-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:71, 15/01057

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
12 januari 2017
Datum publicatie
16 maart 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:71
Formele relaties
Zaaknummer
15/01057

Inhoudsindicatie

Aanslag afvalstoffenheffing

Hof volgt het oordeel van de Rechtbank dat de aanslag afvalstoffenheffing niet is aan te merken als een tweede primitieve aanslag aangezien deze is opgelegd naar een andere grondslag.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/01057

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de schriftelijke uitspraak van de Rechtbank Limburg (hierna: de Rechtbank) van 17 augustus 2015, nummer AWB/ROE 14/3773, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen Limburg (BsGW),

te Roermond,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende na te noemen aanslag afvalstoffenheffing 2013.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 31 mei 2014 onder aanslagnummer [aanslagnummer] over 2013 een aanslag in de afvalstoffenheffing opgelegd voor een bedrag van € 174,72. Na tegen de aanslag gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van de kosten van de bezwaarfase afgewezen.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep is geen griffierecht geheven. Bij schriftelijke uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep is geen griffierecht geheven.

De Heffingsambtenaar heeft het Hof bij brief van 27 oktober 2015 laten weten dat hij geen verdere verweerstukken zal indienen dan die middels de Rechtbank al in bezit van het Hof zijn en dat het verweer dat hij bij de Rechtbank Limburg heeft gevoerd in zijn ogen volstaat.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 23 september 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Belanghebbende is toen aldaar verschenen en gehoord. De Heffingsambtenaar heeft het Hof op de dag van de zitting telefonisch bericht niet te zullen verschijnen en is ook niet verschenen.

1.5.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.6.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is gezonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende is feitelijk gebruiker van het perceel [a-straat] 6 in [woonplaats] .

2.2.

Aan belanghebbende is een aanslag afvalstoffenheffing 2013 opgelegd, ter hoogte van het (vaste) basisbedrag dat de Heffingsambtenaar op grond van onderdeel 1.1 en onderdeel 1.3 van Hoofdstuk 1 van de Tarieventabel jaarlijks in rekening brengt. (Zie hierna hoofdstuk 1 van na te noemen Tarieventabel.)

2.3.

Als de gft-containers en de containers voor het restafval vaker worden geleegd dan 18 maal respectievelijk 14 maal per belastingjaar, brengt de Heffingsambtenaar per extra lediging een bedrag in rekening. Na afloop van het belastingjaar heeft de Heffingsambtenaar geconstateerd dat het aantal extra ledigingen van restafval in 2013 (uiteindelijk) 14 bedroeg. Voor deze extra ledigingen ontving belanghebbende met dagtekening 31 mei 2014 en aanslagnummer [aanslagnummer] het aanslagbiljet afvalstoffenheffing 2013, extra ledigingen ten bedrage van in totaal € 174,72 (28 x € 6,24) (de thans bestreden aanslag).

2.4.

De onder 2.3 vermelde aanslag is bij ambtshalve genomen beschikking van 16 mei 2014 verminderd tot € 87,36 omdat ‘abusievelijk 28 extra ledigingen van de 240 liter restcontainers in rekening zijn gebracht in plaats van 14 extra ledigingen’.

De aantallen en bedragen als zodanig zijn tussen partijen niet in geschil.

Relevante regelgeving

2.5.

Artikel 15.33 van de Wet milieubeheer (tekst 2013) luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:

‘1. De gemeenteraad kan ter bestrijding van de kosten die voor haar verbonden zijn aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen een heffing instellen, waaraan kunnen worden onderworpen degenen die, al dan niet krachtens een zakelijk of persoonlijk recht, gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.

(…)

4. Met betrekking tot deze heffingen zijn de artikelen 216 tot en met 219 en 230 tot en met 257 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.’.

2.6.

Artikel 231 van de Gemeentewet (tekst 2013) luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:

‘1. Onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde geschieden de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen met toepassing van de Algemene wet, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen als waren die belastingen rijksbelastingen.’.

2.7.

Artikel 11 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst 2013) (hierna: AWR) luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:

‘4. Voor de toepassing van het derde lid wordt belastingschuld, waarvan de grootte eerst kan worden vastgesteld na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, geacht te zijn ontstaan op het tijdstip waarop dat tijdvak eindigt.’.

2.8.

Artikel 13 van de AWR luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:

‘1. Ingeval de grootte van de belastingschuld eerst kan worden vastgesteld na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, kan de inspecteur volgens bij ministeriële regeling te stellen regels aan de belastingplichtige een voorlopige aanslag opleggen tot ten hoogste het bedrag waarop de aanslag, met toepassing van de in artikel 15 voorgeschreven verrekening van de voorlopige aanslagen en de in de belastingwet aangewezen voorheffingen, vermoedelijk zal worden vastgesteld. Een voorlopige aanslag tot een positief bedrag wordt niet vastgesteld voor de aanvang van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven.’.

2.9.

Mede op grond van artikel 15.33 van de Wet milieubeheer heeft de raad van de gemeente Maasgouw in zijn vergadering van 20 december 2012 de ‘Verordening op de heffing en invordering van afvalstoffenheffing Maasgouw 2013’ (hierna: de Verordening 2013) vastgesteld. Tegelijkertijd heeft de raad van de gemeente Maasgouw de bij deze verordening behorende Tarieventabel vastgesteld. De Verordening 2013 en bijbehorende Tarieventabel zijn gepubliceerd.

2.10.

De Verordening 2013 luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:

Artikel 2 Aard van de belasting en belastbaar feit

1 Onder de naam ‘afvalstoffenheffing’ wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.

2 De afvalstoffenheffing als bedoeld in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven ter zake van het gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.

Artikel 3 Belastingplicht

De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.

Artikel 4 Maatstaf van heffing en belastingtarief

1 De belasting wordt geheven naar de maatstaven en de tarieven opgenomen in hoofdstuk 1 en 2 van de bij deze verordening behorende tarieventabel.

2 Voor de berekening van de belasting bedoeld in de onderdelen 1.4 en 1.5 van de tarieventabel wordt uitgegaan van het aantal malen dat een minicontainer, onderverdeeld naar de verschillende volumina en afvalfracties ter lediging wordt aangeboden en daarbij door de op het inzamelvoertuig aangebrachte registratieapparatuur wordt geregistreerd.

(…).

Artikel 5 Belastingjaar

Met betrekking tot de belasting die per jaar wordt geheven is het betastingjaar gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 6 Wijze van heffing

1 De belasting bedoeld in hoofdstuk 1 van de tarieventabel wordt bij wege van aanslag geheven.

(…)

Artikel 7 Ontstaan van de betastingschuld en heffing naar tijdsgelang

1 De belasting bedoeld in de onderdelen 1.1 tot en met 1.3 en 1.6 van de tarieventabel, is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

(…)

8 De belasting bedoeld in de onderdelen 1.4 en 1.5 en hoofdstuk 2 van de tarieventabel is verschuldigd bij de aanvang van de dienstverlening of bij de aanvang van het gebruik van bezittingen, werken of inrichtingen.

(…)’

2.11.

De bij de Verordening 2013 behorende Tarieventabel luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:

Hoofdstuk 1 Maatstaf en tarief afvalstoffenheffing

1.1

De belasting per perceel per belastingjaar bedraagt € 119,64.

1.3

De belasting genoemd in onder onderdeel 1.1 wordt afhankelijk van het minicontainervolume per perceel en per soort afval vermeerderd volgens onderstaande systematiek:

Volume in liters gft-afval in euro’s Restafval in euro’s

240 n.v.t. 57,00

140 13,68 28,56

80 5,52 11,40

60 2,76 5,76

1.4

Onverminderd het bepaalde in de onderdelen 1.1 en 1.3 bedraagt de belasting per lediging, indien het aantal ledigingen voor restafval uitstijgt boven 14 maal per belastingjaar dan wel het aantal maal dat conform artikel 7, vijfde en zesde lid, van de verordening is bepaald:

Volume in liters restafval in euro’s

240 6,24

140 4,20

80 3,00

60 2,64

40 2,16

tenzij sprake is van een aantoonbare medische indicatie.

1.5

Onverminderd het bepaalde in de onderdelen 1.1 en 1.3 bedraagt de belasting per lediging, indien het aantal ledigingen voor gft-afval uitstijgt boven 18 maal per belastingjaar dan wel het aantal maal dat conform artikel 7, vijfde en zesde lid, van de verordening is bepaald:

Volume in liters Gft-afval in euro’s

240 n.v.t.

140 3,24

80 2,52

60 2,16

40 1,92

(…)’.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Heeft de Rechtbank ten onrechte een vergoeding voor de proceskosten en teruggave van het griffierecht achterwege gelaten?;

II. Dient de in 2.3 vermelde aanslag te worden vernietigd, omdat deze is aan te merken als een tweede primitieve aanslag?

Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de aanslag. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing