Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-03-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:878, 16/00194 en 16/00195
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-03-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:878, 16/00194 en 16/00195
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 3 maart 2017
- Datum publicatie
- 1 mei 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:878
- Zaaknummer
- 16/00194 en 16/00195
Inhoudsindicatie
Omkering bewijslast; vereiste aangifte. Inspecteur maakt met vermogensvergelijking aannemelijk dat de volgens de aangifte verschuldigde IB/PVV in absoluut en relatieve zin verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde IB/PVV.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/00194 en 16/00195
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
domicilie kiezende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraken van de Rechtbank Zeeland- West -Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 11 februari 2016, nummers BRE 14/6906 en 14/6907, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2010 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de aanslag Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.000, alsmede een aanslag Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) naar een bijdrage-inkomen van € 20.000, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur zijn gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende geen griffierecht geheven.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van het hoger beroep met nummer 16/00194 heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 16 januari 2017 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , advocaat te [woonplaats] , als gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van de heer [B] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C] en de heer [D] .
Het Hof heeft aan het einde van deze zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2 Feiten
De Rechtbank is uitgegaan van de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
Bij een onderzoek naar de inkomsten van belanghebbende heeft de Inspecteur geconstateerd dat belanghebbende diverse contante stortingen heeft gedaan op zijn bankrekening. Daarnaast heeft de Inspecteur maandelijkse huurbetalingen van € 700 geconstateerd en vastgesteld dat belanghebbende geen inkomsten genoot die bij de Inspecteur bekend waren. Vanwege het uitblijven van een reactie op brieven van de Inspecteur en gezien de geconstateerde stortingen en opgemaakte vermogensvergelijkingen zijn aan belanghebbende aangiften IB/PVV uitgereikt voor de jaren vanaf 2009.
Belanghebbende heeft op 20 februari 2012 een nihilaangifte IB/PVV 2010 ingediend. Aan belanghebbende zijn vervolgens diverse vragenbrieven verzonden, die door belanghebbende gedeeltelijk zijn beantwoord. Op 27 juni 2012 heeft belanghebbende een herziene aangifte IB/PVV 2010 ingediend naar een geschat belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.000. Deze inkomsten hebben betrekking op kluswerkzaamheden die belanghebbende tegen contante betaling heeft verricht voor particuliere opdrachtgevers.
Met dagtekening 31 oktober 2013 heeft de Inspecteur de onderhavige aanslagen opgelegd. De Inspecteur heeft in afwijking van de ingediende aangiften het resultaat uit overige werkzaamheden op € 20.000 vastgesteld. Het bezwaar van belanghebbende daartegen is door de Inspecteur afgewezen.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanslagen IB/PVV en Zvw terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Partijen hebben hun standpunten ter zitting nader toegelicht.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en tot vermindering van de aanslagen tot aanslagen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.000, respectievelijk een bijdrage-inkomen van € 6.000. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.