Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-01-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:88, 15/00760

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-01-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:88, 15/00760

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
12 januari 2017
Datum publicatie
16 maart 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:88
Zaaknummer
15/00760

Inhoudsindicatie

Procesbelang. Indien op zichzelf beschouwd de aanslag bij nader aan te voeren gronden van belanghebbende verminderd zou kunnen worden, ook al kunnen de door belanghebbende daadwerkelijk aangedragen gronden niet tot een meer gunstige beslissing leiden, heeft belanghebbende een procesbelang. Dit wordt niet anders indien die gronden niet worden aangevoerd (vgl. Hoge Raad, 11 april 2014, nr. 13/01903, ECLI:NL:HR:2014:878).

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/00760

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 23 maart 2015, nummer AWB 14/3221 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te melden aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.325, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van € 245 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan deze vergoedt.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende op 14 september 2016 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

De zitting heeft plaatsgehad op 15 september 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, de heer [A] . Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn, met kennisgeving daarvan aan het Hof en aan de wederpartij, niet verschenen.

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende heeft op 22 juni 2012 voor het jaar 2011 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 414 en ingehouden loonheffing van € 84. Op 26 juli 2012 is de voorlopige aanslag in overeenstemming met de aangifte opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 414, op grond waarvan, na toepassing van de algemene heffingskorting, geen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen verschuldigd was. Bij de voorlopige aanslag is daarom de ingehouden loonheffing van € 84 aan belanghebbende teruggegeven.

2.2.

De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 12 november 2013 meegedeeld dat uit hem verstrekte gegevens is gebleken dat belanghebbende in 2011 inkomsten heeft genoten van € 12.325 en dat op dit bedrag € 2.461 loonheffing is ingehouden.

Het betreft inkomsten genoten van de volgende uitkeringsinstanties tot de volgende bedragen:

Uitkeringsinstantie

Inkomsten

Loonheffing

Gemeente Heerlen

2.534

484

Gemeente Tytsjerksteradiel

414

84

Gemeente Tytsjerksteradiel

9.377

1.893

Totaal

12.325

2.461

2.3.

De aanslag is op 21 februari 2014 overeenkomstig de brief van 12 november 2013 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.325. De verschuldigde inkomstenbelasting bedraagt, na toepassing van de algemene heffingskorting, € 2.080. In aanmerking genomen de op de uitkeringen van belanghebbende ingehouden loonheffing en de reeds bij de voorlopige aanslag verleende teruggaaf van € 84 resulteert de aanslag in een te ontvangen bedrag van € 297 aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en een vergoeding van heffingsrente van € 18.

2.4.

Belanghebbende heeft op 11 maart 2014 een tweede aangifte ingezonden, waarin een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.800 is vermeld en een bedrag aan ingehouden loonheffing van € 1.200. De Inspecteur heeft deze aangifte aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de voor het jaar 2011 opgelegde definitieve aanslag en het bezwaar afgewezen met de overweging dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat hij € 13.800 aan inkomsten heeft genoten van de Sociale Dienst.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Heeft de Rechtbank het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang?

2. Heeft de Inspecteur ten onrechte nagelaten belanghebbende te horen op zijn bezwaar en ten onrechte nagelaten om hem gelegenheid te bieden tot inzage in de zin van artikel 7:4 van de Awb?

3. Heeft de Rechtbank ten onrechte het beroep zonder zitting behandeld?

Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

De Inspecteur heeft hieraan ter zitting het volgende toegevoegd.

Ik bestrijd dat de Rechtbank de zaak had moeten terugwijzen naar de Inspecteur. Belanghebbende heeft tot nu toe niet aangegeven wat zijn procesbelang is. Daarom vind ik dat de Rechtbank het bezwaar terecht alsnog niet-ontvankelijk heeft verklaard en er is daarom geen noodzaak geweest om belanghebbende te horen op het bezwaar. Tijdens de bezwaarfase is telefonisch contact opgenomen met belanghebbende. Tijdens dit telefoongesprek heeft belanghebbende zijn zienswijze kenbaar kunnen maken. Het is de gebruikelijke werkwijze om in de bezwaarfase te bellen met belanghebbende en hem daarbij de gelegenheid te bieden om ook op andere wijze te worden gehoord. Bovendien is het ook gebruikelijk om belanghebbende tijdens dit telefoongesprek te vragen of hij eventueel afziet van die nadere hoorzitting. Ik denk dat dit ook in dit geval is gebeurd, maar daarvan is geen telefoonnotitie opgemaakt.

Ten aanzien van de opmerkingen van belanghebbende in de pleitnota over de rol van de Rechtbank, verwijs ik naar artikel 8:69 van de Awb. In dit artikel is bepaald dat de bestuursrechter ambtshalve de gronden aanvult en ambtshalve de feiten kan aanvullen.

Ik stel in hoger beroep niet dat belanghebbende veroordeeld moet worden in de proceskosten van de Inspecteur.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en terugwijzing van de zaak naar de Inspecteur om te worden gehoord op het bezwaar. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4 Gronden

5 Beslissing