Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-03-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:988, 15/00164 tot en met 15/00179
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-03-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:988, 15/00164 tot en met 15/00179
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 10 maart 2017
- Datum publicatie
- 10 mei 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2017:988
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2014:8722, Meerdere afhandelingswijzen
- Zaaknummer
- 15/00164 tot en met 15/00179
Inhoudsindicatie
Bank Zonder Naam. In geschil zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV 1995 - 2005 en VB 1996 - 2000. De aanslagen IB/PVV 1995 - 2001, IB/PVV 2003 en VB 1996 - 2000 zijn voldoende voortvarend opgelegd. Belanghebbende heeft in 2015 bekend rekeninghouder te zijn bij Van Lanschot Bankiers te Luxemburg. Hierdoor is het hoger beroep deels gegrond en dienen de boeten verminderd te worden aangaande de jaren 1995 en 1997-2005. Belanghebbende kan geen vertrouwen ontlenen aan de niet ondertekende vaststellingsovereenkomst dat de boeten op 60% van de enkelvoudige belasting worden vastgesteld.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerken: 15/00164 tot en met 15/00179
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 22 december 2014, nummers AWB 13/7207 tot en met 13/7211, AWB 13/7213 tot en met 13/7215, AWB 13/7217, AWB 13/7219 tot en met 13/7221 en AWB 13/7223 tot en met 13/7226, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst
hierna: de Inspecteur,
betreffende de aan belanghebbende opgelegde belastingaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn met dagtekening respectievelijk 28 december 2007, 29 november 2008, 30 januari 2009 en 3 februari 2009 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premieheffing volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd over de jaren 1995 tot en met 2005 (IB/PVV) en 1996 tot en met 2000 (VB). De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met verhogingen dan wel boeten (hierna ook gezamenlijk aangeduid als: boeten). Tevens is bij beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft hiertegen respectievelijk op 8 januari 2008 (IB/PVV 1995 en 2002 en VB 1996), 10 december 2008 (IB/PVV 1996 tot en met 2000 en VB 1997 tot en met 2000) en 16 februari 2009 (IB/PVV 2001 en 2003 tot en met 2005) bezwaar gemaakt. Op 15 januari 2014 heeft de Inspecteur ter zake van alle genoemde bezwaren uitspraak op bezwaar gedaan; daarbij is de navorderingsaanslag VB 1996 verminderd evenals de daarbij behorende beschikking heffingsrente, zijn de overige navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd en zijn de boeten met 20% verminderd wegens undue delay.
Belanghebbende is bij schrijven van 18 december 2013 tegen de uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende eenmalig een griffierecht geheven van € 44.
De Rechtbank heeft bij de in de aanhef genoemde uitspraken van 22 december 2014 de beroepen ongegrond verklaard en aan belanghebbende een vergoeding wegens immateriële schade toegekend ten bedrage van € 750.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op 28 januari 2015 hoger beroep ingesteld en heeft zijn hoger beroep bij schrijven van 13 april 2015 gemotiveerd. De Inspecteur heeft bij schrijven van 17 juni 2015 een verweerschrift ingediend. Ter zake van dit hoger beroep is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123.
Op 10 juni 2016 heeft het onderzoek ter zitting van het Hof plaatsgehad te ’s‑Hertogenbosch. Dit betrof een pro-forma behandeling van genoemde zaken alsmede van de zaken van belanghebbende geregistreerd onder nummers 15/00180 tot en met 15/00182 en van de zaken van de echtgenote van belanghebbende geregistreerd onder de nummers 15/00183 tot en met 15/00190. Op deze zitting zijn toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, de heren [A] , [B] , [C] en [D] . De heer [E] , als gemachtigde van belanghebbende, is niet ter zitting verschenen. Het Hof heeft ter zitting te kennen gegeven dat het het onderzoek ter zitting schorst en het vooronderzoek hervat.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende met dagtekening 5 januari 2017 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Op 26 januari 2017 heeft het nadere onderzoek ter zitting van het Hof plaatsgehad te ’s‑Hertogenbosch. Op deze zitting zijn alle zaken als vermeld in punt 1.6 gezamenlijk behandeld. Op deze zitting zijn verschenen en gehoord de heer [E] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [F] en de heer [G] . Namens belanghebbende is te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en zijn exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Aan het einde van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende, geboren op [geboortedatum 1] 1928, is gehuwd met [H] , geboren [geboortedatum 2] 1931 (hierna: de echtgenote). Het sofinummer van belanghebbende is [aanslagnummer] .
Bij brief van 18 februari 2005 heeft de Belgische Bijzondere Belastinginspectie (hierna: BBI) een brief met bijlagen gezonden aan het Hoofd van Belastingdienst/FIOD ECD/Team Internationaal te [plaats] , met als onderwerp:
“Inkomstenbelastingen. Spontane uitwisseling van inlichtingen met Nederland. VAN LANSCHOT BANKIERS LUXEMBOURG SA.”
Voor de regeling inzake de spontane uitwisseling van inlichtingen verwijst de brief naar artikel 7 van de EG-Richtlijn van 19 december 1977, gewijzigd bij die van 6 december 1979 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de Lidstaten op het gebied van de directe belastingen en van de belasting over de toegevoegde waarde (77/7799/EEG), en voorts naar artikel 27 van het Nederlands-Belgische Belastingverdrag van 19 oktober 1970.
Bij de onder 2.2 vermelde brief van 18 februari 2005 is een, door de Belastingdienst geanonimiseerde, nota gevoegd met daarbij twaalf bijlagen (hierna: de Nota). In de Nota is het volgende, voor zover hier van belang, vermeld:
“(…) VERSTREKTE INLICHTINGEN
De hierna volgende inlichtingen zijn gesteund op stukken die het Belgisch gerecht in beslag heeft genomen bij een huiszoeking bij een verdachte van andere misdrijven.
Het betreft gegevens van de Bank van Lanschot Bankiers Luxembourg. (…)”.
De twaalf bijlagen bevatten gegevens over rekeningstanden per respectievelijk 21 december 1994, 5 september 1996 en 28 november 1996 (hierna: de rekeningstandenlijsten). Daarnaast bevatten de bijlagen namen, adreslijsten en getallen. Meerdere bijlagen hebben als aanhef “F. van Lanschot Bankiers Luxembourg SA.” dan wel “FvL Cliënts (amounts in mio LUF)” of bevatten het logo van de bank van F. van Lanschot Bankiers.
In maart 2007 is binnen de Belastingdienst het project Bank Zonder Naam (hierna: het Project) van start gegaan. Doel van het Project is het op projectmatige wijze behandelen van de ontvangen gegevens, door middel van het identificeren en sofiëren van de beschikbare renseignementen, teneinde de niet aangegeven inkomens- en vermogensbestanddelen (bankrekeningen) alsnog in de belastingheffing te betrekken.
Ten behoeve van het Project is het draaiboek Bank Zonder Naam (hierna: het Draaiboek) opgesteld. Het Draaiboek bevat alle aspecten van het Project. Het Draaiboek, versie 7 maart 2007, is in geanonimiseerde vorm openbaar gemaakt door middel van publicatie op de website van de belastingdienst en het Ministerie van Financiën.
Op de rekeningstandenlijsten, bijlage 3.1 bij het verweerschrift van de Inspecteur in eerste aanleg, zijn onder meer de volgende gegevens vermeld:
“Van Lanschot Bankiers (Luxembourg) SA [adres] , [postcode] Luxembourg, date: 9/05/96 prog: [nummer 1] page: 13, portfolio evaluation
Racine |
Name |
CCY |
Current Accounts |
Deposits |
Bonds |
Shares/ options |
Inv. Funds |
Total |
Account manager: 0000005
(...)
[rekeningnummer 1] |
[belanghebbende] - [H] |
NLG |
118.69 |
.00 |
872,810.00 |
.00 |
182,197.36 |
1,055,126.05 |
Van Lanschot Bankiers (Luxembourg) SA [adres] , [postcode] Luxembourg, date: 11/28/96 prog: [nummer 1] page: 14, portfolio evaluation
Racine |
Name |
CCY |
Current Accounts |
Depo-sits |
Bonds |
Shares/ options |
Inv. Funds |
Total |
Account manager: 0000005
(...)
[rekeningnummer 1] |
[belanghebbende] - [H] |
NLG |
667.52 |
.00 |
878,940.00 |
99,500.00 |
51,674.40 |
1,030,781.92 |
5 |
[rekeningnummer 1] |
[belanghebbende] - [H] |
[nummer 2] |
NLG |
1032797,36 |
1782,08 |
662253,18 |
0 |
138380 |
0 A |
18 364 |
De Inspecteur heeft belanghebbende en de echtgenote geïdentificeerd als rekeninghouders van bovengenoemde rekening bij de Van Lanschot bank in Luxemburg en heeft aan belanghebbende een vragenbrief gedagtekend 16 maart 2007 gestuurd. Met dagtekening 29 maart 2007 stuurt de Inspecteur aan belanghebbende een rappelbrief. In beide brieven is gewezen op de omkering van de bewijslast en heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht om vóór 23 maart 2007, respectievelijk vóór 4 april 2007, nadere informatie te verstrekken.
Bij brief van 30 maart 2007 heeft de gemachtigde zich als zodanig gepresenteerd. De gemachtigde heeft de Inspecteur verzocht om nadere informatie te verstrekken. Dit verzoek is aangemerkt als een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: WOB). De Inspecteur heeft het WOB-verzoek bij brief van 2 juli 2007 gedeeltelijk afgewezen. Op 15 oktober 2007 heeft de Inspecteur aan belanghebbende en de echtgenote (met een kopie naar de gemachtigde) een laatste herinnering gezonden, waarin hij hen voor de laatste maal in de gelegenheid stelt de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. De gemachtigde noch belanghebbende en de echtgenote hebben op deze brief gereageerd.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 23 november 2007 op de hoogte gesteld van het voornemen om navorderingsaanslagen IB/PVV over 1995 en 2002 en VB over 1996 met boeten op te leggen. Met betrekking tot de andere jaren na 1995 schrijft de Inspecteur:
“Voor de jaren na 1995 die in deze kennisgeving niet zijn opgenomen zal ik op een later moment aanslagen en navorderingsaanslagen opleggen indien de mij bekende feiten niet wijzigen.”.
De Inspecteur heeft belanghebbende in deze brief in de gelegenheid gesteld om voor 7 december 2007 schriftelijk te reageren en - indien gewenst - vóór genoemde termijn een afspraak te maken voor een mondelinge toelichting. De gemachtigde heeft bij brief van 5 december 2007 hierop gereageerd met de mededeling dat belanghebbende vooralsnog niet in staat is op het voornemen tot het opleggen van een navorderingsaanslag te reageren. Hij heeft daarin zijn verzoek om informatie herhaald. De navorderingsaanslagen IB/PVV 1995 en 2002 en VB 1996, de boeten en de beschikkingen heffingsrente zijn opgelegd respectievelijk vastgesteld met dagtekening 28 december 2007.
Bij brief van 8 januari 2008 heeft de gemachtigde pro-forma bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen en beschikkingen IB/PVV 1995 en 2002 en VB 1996. Bij brief van 23 april 2008 heeft de gemachtigde de bezwaren gemotiveerd. In laatstgenoemde brief is vermeld dat de belanghebbende ontkent in het buitenland een bankrekening te hebben dan wel te hebben aangehouden. De gemachtigde heeft de Inspecteur daarbij verzocht om de bezwaren betreffende het onderdeel of de twaalfjaarstermijn in strijd is met Europees recht, aan te houden in verband met de door de Hoge Raad gestelde prejudiciële vragen hierover.
Omdat de gemachtigde - voor alle tot zijn kantoor behorende cliënten - één standaard bezwaarschrift heeft opgesteld en toegestuurd aan de Inspecteur, heeft de leiding van het Project in het voorjaar van 2008 daarin aanleiding gevonden om te gaan werken met standaardteksten, welke op 21 mei 2008 aan de inspecteurs ter beschikking zijn gesteld. Voorts is in de zomer van 2008 ten behoeve van de identificatie van ontkenners en weigeraars nog een ‘hercheck’ uitgevoerd van rekeningen die op dubbele naam stonden.
De Inspecteur heeft, bij brief van 26 juni 2008 aan de gemachtigde, zijn voornemen om de ingediende bezwaarschriften af te wijzen kenbaar gemaakt. Bij brief van 30 juni 2008 heeft de gemachtigde aangegeven dat belanghebbende gehoord wil worden. Hierop is voor verschillende belastingplichtigen, waaronder belanghebbende en de echtgenote, afgesproken dat de hoorgesprekken zullen plaatsvinden op 16 september 2008. Op 2 oktober 2008 heeft de gemachtigde aan de Inspecteur meegedeeld dat hij afziet van het houden van de hoorgesprekken. De Inspecteur heeft dit bij brief van 2 oktober 2008 aan de gemachtigde bevestigd. In deze brief heeft de Inspecteur eveneens bevestigd dat hij met instemming van de gemachtigde de Awb-termijn voor het doen van uitspraak verlengt tot 1 januari 2009.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 21 oktober 2008 op de hoogte gesteld van zijn voornemen om navorderingsaanslagen IB/PVV 1996 tot en met 2001, IB/PVV 2003 tot en met 2005, VB 1997 tot en met 2000 met boeten op te leggen. Genoemde navorderingsaanslagen, boeten en beschikkingen heffingsrente zijn opgelegd met dagtekening respectievelijk 29 november 2008, 30 januari 2009 en 3 februari 2009. Bij brieven van 10 december 2008 en 16 februari 2009 heeft de gemachtigde pro-forma bezwaar gemaakt tegen genoemde navorderingsaanslagen. Hij heeft daarbij de Inspecteur verzocht om uitstel voor het indienen van de gronden van het bezwaar totdat onherroepelijk uitspraak is gedaan “in het hoogste resort in het Rekeningenproject Bank Zonder Naam”.
Bij brief van 10 maart 2009 heeft de Inspecteur aan de gemachtigde geschreven dat hij het verzoek om uitstel voor het indienen van de gronden van het bezwaar afwijst. Voorts heeft hij de gemachtigde in deze brief verzocht de bezwaarschriften binnen vier weken te motiveren en vermeld dat de termijn voor de afhandeling van de bezwaren wordt opgeschort tot de dag waarop het vormverzuim is hersteld. Daarop heeft de gemachtigde bij brief van 17 maart 2009 aan de Inspecteur verzocht om uitstel in verband met een te voeren kortgedingprocedure om de belastingdienst te gelasten alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan verschillende belastingplichtigen ter hand te stellen.
Bij brief van 30 mei 2011 heeft de Inspecteur aan de gemachtigde geschreven dat hij voornemens is alle bezwaren van belanghebbende af te wikkelen. Hij heeft daarbij opgemerkt dat nog niet alle bezwaren zijn gemotiveerd. Tevens heeft hij de gemachtigde gevraagd om te laten weten of hij wil worden gehoord en of hij de bezwaren nader wenst te motiveren. Daarop heeft de gemachtigde bij brief van 7 juni 2011 aan de Inspecteur meegedeeld dat belanghebbende de bezwaarschriften nader wenst te motiveren en in dat kader heeft de gemachtigde de door hem op 23 april 2008 ingediende gronden nogmaals aan de Inspecteur verstrekt en verzocht deze gronden voor alle bezwaren van belanghebbende in aanmerking te nemen.
Op 27 september 2011 heeft de Inspecteur een brief met als onderwerp “informatie met betrekking tot de uitspraak op bezwaar” betreffende belanghebbende gezonden aan de gemachtigde. Daarin bevestigt de Inspecteur dat de gemachtigde op 19 september 2011 telefonisch heeft aangegeven op dat moment geen aanleiding te zien om gehoord te willen worden. Op 26 oktober 2011 heeft de Inspecteur aan de gemachtigde een algemene brief gezonden waarin hij de gemachtigde heeft gevraagd welke bescheiden hij nog wenst te ontvangen.
Vervolgens is tot en met 15 oktober 2012 tussen partijen gecorrespondeerd over de te voeren hoorgesprekken. Op verzoek van de gemachtigde zijn de data van de hoorgesprekken acht keer uitgesteld. Tijdens telefonisch contact tussen partijen op 15 oktober 2012 heeft de gemachtigde aan de Inspecteur meegedeeld dat hij afziet van het houden van de hoorgesprekken. De Inspecteur heeft dit bij brief van 15 oktober 2012 aan de gemachtigde bevestigd.
Bij brief van 12 december 2013 heeft de Inspecteur aan de gemachtigde een “Kennisgeving/uitspraak op de bezwaarschriften” gezonden betreffende alle bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 1995 tot en met 2005 en VB 1996 tot en met 2000. Deze brief is voorzien van een rechtsmiddelverwijzing. De Inspecteur meldt in deze brief dat wegens ‘undue delay’ de boeten worden verlaagd met 20% en dat er aan belanghebbende een proceskostenvergoeding groot € 352,50 wordt toegekend. De verminderingsbeschikkingen zijn gedagtekend 15 januari 2014.
Bij brieven van 25 september 2015 geven belanghebbende en de echtgenote aan de Inspecteur openheid van zaken betreffende genoemde rekening bij Van Lanschot bank in Luxemburg met nummer [rekeningnummer 1] . Daarop stuurt de Inspecteur begin januari 2016 aan belanghebbende en de echtgenote een vaststellingsovereenkomst met bijlagen (kenmerk [kenmerk] ) die door de Inspecteur is ondertekend op 6 januari 2016. De vaststellingsovereenkomst vermeldt onder meer:
“U heeft in de brieven van 25 september 2015 alsnog volledige openheid van zaken gegeven over uw buitenlandse bankrekeningen. U heeft verklaard gerechtigd te zijn (geweest) tot niet eerder aangegeven buitenlandse vermogensbestanddelen (…).
Deze vaststellingsovereenkomst is gesloten onder de navolgende voorwaarden:
(…)
- De (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting / premieheffing 1995 t/m 2005 en vermogensbelasting 1996 t/m 2000 zijn opgelegd met een boete van 100%. Gelet op het feit dat partij 1 alsnog openheid van zaken heeft gegeven en vanwege undue delay zal in de vaststellingsovereenkomst voor de inkomstenbelasting / premieheffing 1995 t/m 2005 en vermogensbelasting 1996 t/m 2000 de boete materieel worden teruggebracht tot 60%.“
Tot en met 26 januari 2017 heeft belanghebbende noch de echtgenote deze vaststellingsovereenkomst ondertekend.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
De gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat het geschil zich uitsluitend beperkt tot het antwoord op de volgende vragen:
I. Zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV 1995 tot en met 2001, IB/PVV 2003 en VB 1996 tot en met 2000 voldoende voortvarend opgelegd;
II. Zijn de boeten tot de juiste bedragen vastgesteld?
Belanghebbende is van mening dat deze beide vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de navorderingsaanslagen IB/PVV 1995 tot en met 2001, IB/PVV 2003 en VB 1996 tot en met 2000, de daarbij behorende beschikkingen heffingsrente en boetebeschikkingen, en subsidiair tot vermindering van alle boetebeschikkingen. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de uitspraken op bezwaar doch uitsluitend voor zover deze betrekking hebben op de boeten.