Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-03-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1049, 17/00158

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-03-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1049, 17/00158

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
8 maart 2018
Datum publicatie
23 maart 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:1049
Formele relaties
Zaaknummer
17/00158

Inhoudsindicatie

In geschil is of de moskee in hoofdzaak, dat wil zeggen voor 70% of meer, bestemd is voor de openbare eredienst en daarom moet worden vrijgesteld van OZB op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel g, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ.

Het Hof komt tot de conclusie dat het gebouw voor ten minste 70% voor de openbare eredienst wordt gebruikt, zodat is voldaan aan het criterium ‘in hoofdzaak is bestemd voor de openbare eredienst’.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 17/00158

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 25 januari 2017, nummer BRE 16/2258 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende de hierna vermelde beschikking en aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) een WOZ-beschikking gebruiker afgegeven, waarbij de waarde van de onroerende zaak aan de [adres] 77 te [vestigingsplaats] (hierna: de moskee) per waardepeildatum 1 januari 2014 is vastgesteld op € 2.209.000 (hierna: de beschikking). In hetzelfde geschrift is een aanslag onroerende zaakbelastingen (hierna: OZB) gebruiker 2015 opgelegd waarbij de heffingsmaatstaf OZB gebruiker is vastgesteld op € 2.119.000. Bij uitspraken op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de vastgestelde WOZ-waarde van de moskee verminderd tot € 1.496.000 en de heffingsmaatstaf OZB gebruiker verminderd tot € 1.412.000.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover dat ziet op de WOZ-beschikking, en heeft de WOZ-waarde verminderd tot € 1.412.000. De Rechtbank heeft het beroep voor het overige ongegrond verklaard en heeft bepaald dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende de door hem gemaakte proceskosten in beroep vergoedt tot een bedrag van € 1.692,34 en heeft gelast dat de Heffingsambtenaar het betaalde griffierecht van € 334 aan belanghebbende vergoedt.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 501. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

De zitting heeft plaatsgehad op 24 januari 2018 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende, [A] (bestuurder), [B] (bestuurder), [C] , verbonden aan [D] te [E] (gemachtigde) en mr. M.F.P. de Clercq, verbonden aan ESJ Accountants & Belastingadviseurs te [E] (deskundige). Namens de Heffingsambtenaar zijn verschenen, [F] en [G] (taxateur).

1.6.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de moskee. De moskee bestaat uit een tempel en een multifunctioneel gebouw. Deze twee delen zijn met elkaar verbonden door middel van een glazen traverse.

2.2.

De gebedsdiensten vinden plaats op de begane grond van de tempel. Op de begane grond bevinden zich verder: toiletten en wasruimten, een ontmoetingsruimte, een keuken, het kantoor van de imam, een kappersruimte, en een kruidenierszaak. In de kelder van de tempel, bevindt zich een conferentieruimte. Daarnaast bevinden zich toiletten en wasruimten, en vijf afzonderlijke ruimten. Bovenin de tempel op de eerste verdieping bevindt zich de vrouwengalerij. Deze is door middel van een brug in de traverse verbonden met de bovenverdieping van het multifunctionele gebouw. Daar bevinden zich op de eerste verdieping: toiletten en wasruimten, een bestuurskamer, een drietal leslokalen, een installatieruimte.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In hoger beroep is in geschil of de moskee in hoofdzaak, dat wil zeggen voor 70% of meer, bestemd is voor de openbare eredienst en daarom moet worden vrijgesteld van OZB op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel g, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ (hierna: de Uitvoeringsregeling).

In hoger beroep is niet in geschil dat de erediensten in de moskee openbaar zijn. Voorts is ter zitting duidelijk geworden dat niet meer in geschil is dat de totale inhoud van de moskee, verminderd met de inhoud van de woning van de imam, op basis van de tekeningen van de architect, 8.779 m3 bedraagt. Ook is niet meer in geschil dat de gebedsruimte (de tempel, die wordt gebruikt voor openbare erediensten) een inhoud van 4.114 m3 heeft, en dat de algemene ruimten, die evenredig moeten worden toegerekend aan de ruimte die wordt gebruikt voor de openbare eredienst en aan de overige ruimten, 1.031 m3 bedraagt. De conferentieruimte in de kelder heeft volgens beide partijen een inhoud van 1.717 m3. Het geschil spitst zich derhalve toe op de vraag of deze conferentieruimte bestemd is voor de openbare eredienst.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover het betreft de aanslag OZB, vernietiging van de uitspraak van de Heffingsambtenaar, en tot vernietiging van de aanslag. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing