Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-03-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1134, 16/03558
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-03-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1134, 16/03558
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 15 maart 2018
- Datum publicatie
- 23 maart 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2018:1134
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2016:5618, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:2308, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 16/03558
Inhoudsindicatie
Pseudo-eindheffing hoog loon (artikel 32bd van de Wet LB 1964). Belanghebbende is in december 2013 geliquideerd. De vereffening is niet heropend. Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 maart - 31 maart 2014 een aanslag pseudo-eindheffing hoog loon opgelegd. Het Hof is van oordeel dat de besluitgever de hem door de wetgever, middels het derde lid van artikel 32bd van de Wet LB gegeven bevoegdheid, heeft overschreden, door in artikel 10f UBLB 1965 bepalingen op te nemen betreffende een inhoudingsplichtige. Voorts oordeelt het Hof dat uit artikel 10f UBLB 1965 onvoldoende blijkt dat belanghebbende als gewezen inhoudingsplichtige kan worden aangemerkt. Ook acht het Hof het niet aannemelijk dat de besluitgever met het bepaalde in artikel 10f UBLB 1965 bedoeld heeft dat een aanslag pseudo-eindheffing hoog loon kan worden opgelegd over een tijdvak waarin een vennootschap niet meer bestaat.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/03558
Uitspraak op het hoger beroep van
(voorheen) [A] B.V., hierbij vertegenwoordigd door [B] B.V.,
beide gevestigd (geweest) te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 21 juni 2016, nummer BRE 15/1066 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te noemen naheffingsaanslag loonheffingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is met dagtekening 8 juli 2014 onder aanslagnummer [aanslagnummer] .A.01.4500 over het tijdvak 1 maart 2014 tot en met 31 maart 2014 een naheffingsaanslag in de loonheffingen opgelegd ten bedrage van € 12.230 (hierna: de naheffingsaanslag). Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 331.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 503. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 3 november 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord als gemachtigde van belanghebbende de heren [C] en [D] en namens de Inspecteur, de heer [E] en mevrouw [F] .
Belanghebbende heeft vóór de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en deze is door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij verstrekt. Door de Inspecteur is ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan zijn overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende dreef een onderneming in de vorm van een tandartspraktijk. [B] B.V. (hierna: Holding B.V.) hield 99% van de aandelen in belanghebbende; de heer [G] (hierna: [G] ) hield 1% van die aandelen. [G] is 100% aandeelhouder van Holding B.V. Belanghebbende en Holding B.V. vormden een fiscale eenheid (hierna: de fiscale eenheid) voor de vennootschapsbelasting (hierna: Vpb).
[G] heeft in 2013 van belanghebbende een loon genoten van meer dan € 150.000.
Op [datum 2] 2013 is in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel geregistreerd dat belanghebbende is opgehouden te bestaan met ingang van [datum 1] 2013. Als vereffenaar trad op Holding B.V. De vereffening is niet heropend. Tot [datum 1] 2013 was Holding B.V. enig bestuurder van belanghebbende.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Is de naheffingsaanslag op grond van artikel 32bd van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna ook genoemd: de crisisheffing) terecht opgelegd?
II. Zo ja, is de naheffingsaanslag in strijd met het bepaalde in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: artikel 1 EP) opgelegd, omdat de naheffingsaanslag voor belanghebbende leidt tot een individuele buitensporige last?
Belanghebbende is van mening dat vraag I ontkennend en vraag II bevestigend beantwoord dient te worden. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken in hoger beroep de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.