Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-03-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1137, 16/03891
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-03-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1137, 16/03891
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 15 maart 2018
- Datum publicatie
- 23 maart 2018
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2018:1137
- Zaaknummer
- 16/03891
- Relevante informatie
- Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 229b
Inhoudsindicatie
Aanslag leges van € 351.770,42 t.z.v. de aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor de bouw van woningen en winkels ten behoeve van het centrumplan van de gemeente Brunssum.
Geschil:
I. Moet de aanslag worden vernietigd, omdat de tariefstelling leidt tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing?
II. Moet de aanslag worden vernietigd, omdat de opbrengstlimiet als bedoeld in artikel 229b van de Gemeentewet is overschreden?
III. Moet de aanslag worden vernietigd, omdat Normblad NEN 2631 en de UAV 2012 niet op de voorgeschreven wijze zijn bekendgemaakt?
Het Hof beantwoord alle vragen ontkennend en stelt belanghebbende in het ongelijk. Het hoger beroep is ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/03891
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg (hierna: de Rechtbank) van 10 oktober 2016, nummer ROE 15/3217 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen Limburg, hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de hierna te vermelden aanslag leges.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is ter zake van de aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor de bouw van woningen en winkels ten behoeve van het centrumplan [A] fase 1 te [B] met dagtekening 11 augustus 2015 een (definitieve) aanslag leges ter hoogte van € 351.770,42 opgelegd (hierna: de aanslag). De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Heffingsambtenaar gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 331.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 503.
De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Heffingsambtenaar heeft schriftelijk gedupliceerd.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 22 februari 2018 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord als gemachtigde van belanghebbende [C] , advocaat te [D] , tot bijstand vergezeld van [E] en [F] , alsmede, namens de Heffingsambtenaar, [G] en [H] .
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota met bijlagen toegezonden aan het Hof en aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.
De Heffingsambtenaar heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof vast komen te staan:
Op 19 december 2014 heeft belanghebbende een aanvraag ingediend voor de nieuwbouw van woningen en winkels centrumplan [A] te [B] . De gevraagde vergunning is verleend op 6 juli 2015.
Met dagtekening 7 januari 2015 is aan belanghebbende ter zake van de aanvraag een voorlopige aanslag leges opgelegd van € 348.390. Met dagtekening 11 augustus 2015 is de aanslag, onder verrekening van de voorlopige aanslag, opgelegd van € 351.770,42. De aanslag is berekend aan de hand van de opgegeven bouwkosten van € 7.831.245 exclusief BTW. Het in de aanslag begrepen bedrag aan leges ter zake van de bouwactiviteit bedraagt € 345.357,90.
Op pagina 1 van de begroting zoals deze is doorgegeven aan de gemeente (bijlage 17 bij het hoger beroepschrift) is het volgende vermeld:
“[J]
[K]
Fase 1A
Commerciële ruimte blok A € 833.193
Appartementen blok A € 1.733.337
Parkeren blok G € 371.595
Appartementen blok G € 1.568.118
ABK Fase 1A € 638.800
_________________
Aanneemsom incl. opslagen fase 1A € 5.145.043
Fase 1B
Commerciële ruimte blok B € 550.003
Appartementen blok B € 1.775.075
ABK Fase 1B € 361.124
_________________
Aanneemsom incl. opslagen fase 1B € 2.686.202
Totale aanneemsom fase 1A+1B incl. opslagen € 7.831.245”.
Bij de pleitnota in hoger beroep heeft belanghebbende een aantal pagina’s uit de 164-pagina tellende begroting overgelegd waarin de in 2.3 genoemde bedragen zijn uitgesplitst naar uren, arbeid, materiaal, materieel, onderaanneming en winst- en risico-opslag. De overzichten zijn gedateerd 8 juli 2015 en de berekende eindbedragen corresponderen alle met de in 2.3 vermelde bedragen.
Tot de gedingstukken behoren overzichten van ramingen van kosten en opbrengsten die verband houden met de dienstverlening in de legesverordening. Deze zijn gebaseerd op ramingen uit de gemeentelijke begroting voor kalenderjaar 2014. Tevens bevat het dossier een overzicht van alle begrote uren van de verschillende gemeentelijke afdelingen respectievelijk medewerkers, en de daaruit aan de diensten van de legesverordening toegerekende uren en het uurtarief dat hiervoor is gehanteerd. De dekkingsgraad van de legesverordening is volgens deze overzichten 40,02%.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil in hoger beroep betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Moet de aanslag worden vernietigd, omdat de tariefstelling leidt tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing?;
II. Moet de aanslag worden vernietigd, omdat de opbrengstlimiet als bedoeld in artikel 229b van de Gemeentewet is overschreden?;
III. Moet de aanslag worden vernietigd, omdat Normblad NEN 2631 en de UAV 2012 niet op de voorgeschreven wijze zijn bekendgemaakt?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Heffingsambtenaar en - primair - vernietiging van de aanslag en subsidiair tot vermindering van de aanslag tot een bedrag van € 155.595. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.