Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-03-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1401, 17/00432

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-03-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1401, 17/00432

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
30 maart 2018
Datum publicatie
4 mei 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:1401
Formele relaties
Zaaknummer
17/00432
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 11

Inhoudsindicatie

Overdrachtsbelasting; samenloopvrijstelling. Het Hof is van oordeel dat de golfbaan zich – los van het clubhuis – leent voor zelfstandig gebruik en dat de golfbaan niet kwalificeert als bebouwing dan wel als erbij behorend terrein in de zin van artikel 11, leden 3 en 4, van de Wet OB 1968.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 17/00432

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en het incidenteel hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

tegen de uitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de Rechtbank) van 23 november 2011, nummer AWB 11/6014 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd ten bedrage van € 236.607 aan belasting. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 302. Bij uitspraak van 23 november 2011 heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 235.066 en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, de Inspecteur veroordeeld in de kosten die belanghebbende heeft gemaakt ter zake van het instellen van het beroep tot een bedrag van € 874 aan belanghebbende te vergoeden en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 302 aan haar vergoedt.

1.3.

Tegen de in 1.2 bedoelde uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij Gerechtshof Den Haag. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van dat hof van belanghebbende een griffierecht geheven van € 454. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Bij uitspraak van 8 februari 2013, nummer BK‑11/00970 heeft het Gerechtshof Den Haag de uitspraak van de Rechtbank vernietigd behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de naheffingsaanslag vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.770 en de Inspecteur gelast het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 454 aan belanghebbende te vergoeden.

1.4.

Tegen de in 1.3 bedoelde uitspraak heeft de Staatssecretaris van Financiën beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van 12 december 2014, nummer 13/01646 (hierna: het eerste verwijzingsarrest) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van Gerechtshof Den Haag vernietigd en het geding verwezen naar Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

1.5.

Bij uitspraak van 19 mei 2016, nummer 14/01020 heeft Gerechtshof Amsterdam de uitspraak van de Rechtbank vernietigd behoudens de beslissingen omtrent de proceskostenvergoeding en het griffierecht, het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 3.348 en de Inspecteur gelast aan belanghebbende het griffierecht ten bedrage van € 454 voor het hoger beroep bij Gerechtshof Den Haag te vergoeden.

1.6.

Tegen de in 1.5 bedoelde uitspraak heeft de Staatssecretaris van Financiën beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van 16 juni 2017, nummer 16/03358 (hierna: het tweede verwijzingsarrest) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam vernietigd en het geding verwezen naar Gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

1.7.

De Inspecteur en belanghebbende hebben achtereenvolgens een conclusie ingediend.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 22 februari 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [A] en [B] , belastingadviseurs, als gemachtigden van belanghebbende, ter bijstand vergezeld van [C] en [D] alsmede, namens de Inspecteur, [E] , [F] en [G] .

1.9.

Belanghebbende en de Inspecteur hebben ter zitting van het Hof een pleitnota voorgedragen.

1.10.

Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

1.11.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

2.1.

De Hoge Raad is in het tweede verwijzingsarrest van de volgende feiten uitgegaan, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:

“3.1.1. Belanghebbende heeft bij akte van levering van 2 augustus 2006 een aantal percelen grond (hierna: de percelen) verkregen die door haar werden aangekocht met het oogmerk daarop een golfbaan aan te leggen.

3.1.2.

In de akte van levering zijn de percelen aangemerkt als een bouwterrein in de zin van artikel 11, lid 1, aanhef en letter a, onder 1˚, in samenhang gelezen met artikel 11, lid 4, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (tekst 2006, hierna: de Wet OB). Ter zake van de leveringen is aan belanghebbende omzetbelasting in rekening gebracht. Wat betreft de heffing van overdrachtsbelasting ter zake van de verkrijging van de percelen heeft belanghebbende zich beroepen op de vrijstelling van artikel 15, lid 1, letter a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer.

3.1.3.

Voorafgaand aan de verkrijging van de percelen is de grond bewerkt. Gewassen zijn verwijderd, grasland is gescheurd, grond is uitgegraven met het oog op de aanleg van waterpartijen, en er zijn hoogteverschillen in het terrein aangebracht. Verder zijn ten behoeve van het bouwverkeer een weg en een parkeerplaats aangelegd.

3.1.4.

Na de verkrijging van de percelen zijn ten behoeve van de aanleg van de golfbaan de volgende werkzaamheden verricht: het aanbrengen van 200.000 m3 zand en toplaag, het verrichten van grondwerk water (150.000 m3), de aanleg van putten en 100 kilometer drainage, het maken van bruggen en waterpartijen met drie beschoeiingen (500 meter), het opmetselen van afslagplaatsen, het realiseren van duikers (440 meter) en bunkers (65 stuks), de aanleg van een toegangsweg, paden (3500 meter) en beregeningsinstallaties met pomphuizen en het oprichten van zes zogeheten schuilhutten.

Op later aangekochte belendende grond is een clubhuis gebouwd en is een parkeerterrein aangelegd.

3.1.5.

De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de percelen ten tijde van de verkrijging niet zijn aan te merken als een bouwterrein in de zin van artikel 11, lid 4, van de Wet OB en dat een vrijstelling van overdrachtsbelasting niet van toepassing is. Op die grond heeft hij aan belanghebbende ter zake van de percelen de onderhavige naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd.”.

2.2.

In aanvulling hierop, stelt het Hof de volgende feiten vast:

2.2.1.

In het proces-verbaal van de zitting van Gerechtshof Amsterdam is onder meer de volgende verklaring van een bestuurslid van belanghebbende, [C] , opgenomen:

“De golfbaan en het clubhuis zijn tezamen een vereniging, waarvan je lid kan worden. Je kunt je thuis al omgekleed hebben, maar je moet, voordat je de baan op gaat, eerst langs de caddiemaster. Die regelt de starttijden op een golfbaan. Een golfclub heeft een manager en een caddiemaster. Een tee-box is de afslagplaats van een hole, een onderdeel van een golfbaan. Naast de leden van de vereniging heb je ook vrije spelers. Die moeten zich ook eerst melden bij de caddiemaster. De caddiemaster bevindt zich in het clubhuis. Je moet je dus altijd vooraf melden in het clubhuis, anders kom je de golfbaan niet op. Er zijn geen wandelpaden door de baan heen aangelegd. De baan is omgeven door sloten. De marshal houdt je op de baan in de gaten. Die rijdt rond in een karretje. Hij heeft ook een hokje op de baan van waaruit hij werkt. Voordat je de baan op mag, moet je sowieso je golfvaardigheidsbewijs (GVB) hebben. Op de greenfee, het bedrag dat vrije spelers (niet-leden) moeten betalen, zit 6% BTW.”.

2.2.2.

Belanghebbende is A-lid van de Koninklijke Nederlandse Golf Federatie (hierna: de NGF). Op grond van de statuten van de NGF dient een A-lid onder meer te beschikken over “een golfbaan met kleedgelegenheid en bijkomende outillage”. Zonder de beschikking over baan en accommodatie met genoemde faciliteiten kan een A-Lid op grond van de statuten van de NGF niet meedoen aan het wedstrijdprogramma van de NGF.

2.2.3.

Op de later aangekochte belendende grond waarop het clubhuis is gebouwd (zie 3.1.4 van het tweede verwijzingsarrest) is ook een gedeelte van de golfbaan gelegen.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Rechtvaardigt een toezegging van de Inspecteur ter zitting van Gerechtshof Amsterdam de conclusie dat de golfbaan kwalificeert als bebouwing?

  2. Leent de op de percelen te realiseren golfbaan (en het clubhuis) zich voor zelfstandig gebruik?

  3. Indien vraag b ontkennend wordt beantwoord: kwalificeert het golfcomplex als bebouwing?

  4. Indien vraag b bevestigend wordt beantwoord: kwalificeert de golfbaan als bebouwing dan wel als erbij behorend terrein?

Belanghebbende is van mening dat vraag b ontkennend en de overige vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

4 Gronden

5 Beslissing