Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-04-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1496, 16/03914
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-04-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1496, 16/03914
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 5 april 2018
- Datum publicatie
- 25 mei 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2018:1496
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:821
- Zaaknummer
- 16/03914
Inhoudsindicatie
BPM.
Wederom heeft de inspecteur geen verweerschrift ingediend. Gelet op eerdere uitspraken, ziet het Hof thans aanleiding hieraan consequenties te verbinden, namelijk een proceskostenvergoeding van € 500.
Art. 8, lid 8, Uitv. reg. BPM (toonplicht) is niet in strijd met het recht. Wel moet de inspecteur bij het uitoefenen van zijn controlerecht, te weten het bepalen van de locatie waar de auto moet worden getoond, rekening houden met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
In het onderhavige geval heeft de inspecteur, nadat belanghebbende had aangegeven niet te zullen ingaan op de uitnodiging de auto te tonen in Soesterberg, gepoogd de auto bij belanghebbende te schouwen. De auto werd niet aangetroffen. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn niet geschonden.
Bewijslast ten aanzien van waardevermindering in verband met schade rust op belanghebbende. Door het niet voldoen aan de toonplicht c.q. gelegenheid geven tot schouwen, heeft belanghebbende haar bewijspositie verzwakt. Het Hof ziet aanleiding de waardevermindering in verband met schade in goede justitie vast te stellen op € 4.000.
Belanghebbende mag historisch tarief 2012-2 toepassen, ook al heeft de auto een datum eerste toelating van 27 februari 2013. Door de werking van art. 16a Wet BPM is niet uitgesloten dat zich op de Nederlandse markt auto’s bevinden, waarvan de datum eerste toelating 27 februari 2013 is en waarop het tarief van 2012-2 is toegepast. Gelet op art. 110 VWEU en de rechtspraak van het HvJ mag ook belanghebbende dan het tarief 2012-2 toepassen.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/03914
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 27 oktober 2016, nummer BRE 15/2794, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te noemen naheffingsaanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op 14 maart 2014 aangifte gedaan voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) ter zake van de registratie in het kentekenregister van een [automerk] , met identificatienummer [nummer] (hierna: de auto). Bij deze aangifte heeft zij € 2.416 aan BPM aangegeven en voldaan. De Inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 5 december 2014 een naheffingsaanslag BPM opgelegd van € 2.037 (aanslagnummer [aanslagnummer] ), alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 203.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de beschikking. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 25 maart 2015 heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete vernietigd. Tevens heeft de Inspecteur aan belanghebbende een vergoeding voor de kosten van bezwaar toegekend van € 244.
Belanghebbende is van de uitspraak betreffende de naheffingsaanslag in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 331.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 503. De Inspecteur heeft geen verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Inspecteur vóór de zitting nadere stukken (getiteld “Verweerschrift in hoger beroep”) ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De zitting heeft plaatsgehad op 17 januari 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , adviseur te [B] , als gemachtigde van belanghebbende, vergezeld van de heer [C] (taxateur) en de heer [D] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [E] , de heer [F] en de heer [G] . Te dezer zitting is deze zaak gezamenlijk doch niet gevoegd behandeld met de zaken met kenmerken 17/00068, 16/03915 en 16/03917.
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de vier bij deze pleitnota behorende bijlagen.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende heeft ter zake van de registratie van de auto, afkomstig uit een andere lidstaat van de EU (Duitsland), op 14 maart 2014 aangifte BPM (hierna: de aangifte) gedaan voor een bedrag van € 2.416 en dit bedrag voldaan. Als datum eerste toelating van de auto geldt 27 februari 2013. De netto catalogusprijs is € 24.242 en de CO2-uitstoot is 159 g/km.
Belanghebbende heeft in de aangifte gekozen voor de berekening van de vermindering BPM op basis van een taxatierapport, opgemaakt naar aanleiding van de fysieke opname op 12 maart 2014 door de heer [H] (hierna: het taxatierapport). Op het moment van de taxatie had de auto een kilometerstand van 20.969. Blijkens het taxatierapport is de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat, inclusief BTW en BPM, aan de hand van de koerslijst XRay Live bepaald op € 19.936. Voorts is rekening gehouden met een waardevermindering wegens schade, conform de bijlage schadecalculatie, van € 8.809. Aldus is de taxatiewaarde in huidige staat, inclusief BTW en BPM, bepaald op € 11.127.
Naar aanleiding van de aangifte heeft de Inspecteur belanghebbende per e-mail van 18 maart 2014 uitgenodigd om de auto op 20 maart 2015 te tonen op de Domeinen Roerende Zaken, locatie te Soesterberg (hierna: Domeinen). Per email van 18 maart 2014 heeft belanghebbende als reactie gegeven dat zij niet ingaat op de uitnodiging om de auto te tonen bij Domeinen, maar dat zij de auto wel zes werkdagen na het doen van de aangifte in ongewijzigde staat beschikbaar zal houden en dat de auto daarvoor gestald zal blijven staan op een door belanghebbende verzekerde locatie. Vervolgens hebben twee ambtenaren van de Belastingdienst op 19 maart 2014 onaangekondigd een bezoek gebracht aan het in de aangifte genoemde adres van belanghebbende, teneinde de auto te schouwen. Blijkens het daarvan op 19 maart 2014 opgemaakte verslag troffen de ambtenaren op dat adres een burgerwoning aan. Daar werden zij doorverwezen naar een ander adres, ook een burgerwoning. Ook daar werd de auto niet aangetroffen (blijkens het verslag stond de auto bij een schadeherstelbedrijf.) Zij hebben de auto aldus niet kunnen schouwen.
Met dagtekening 5 december 2014 heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag opgelegd, uitgaande van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van de auto, inclusief BTW en BPM, van € 19.936, zonder rekening te houden met enig schadebedrag. Tevens heeft de Inspecteur een verzuimboete van € 203 opgelegd op grond van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij in één geschrift verenigde uitspraken de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete vernietigd. Tevens heeft de Inspecteur hierbij aan belanghebbende een vergoeding voor de kosten van bezwaar toegekend van € 244.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend dient te worden beantwoord.
De Inspecteur beantwoordt deze vraag ook ontkennend, omdat belanghebbende in hoger beroep alsnog vraagt om toepassing van extra leeftijdskorting en de Inspecteur deze alsnog wil verlenen. Tussen partijen is niet in geschil dat de naheffingsaanslag als gevolg van het alsnog toekennen van extra leeftijdskorting in ieder geval dient te worden verminderd tot € 1.624.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting hebben partijen daaraan het volgende toegevoegd.
Belanghebbende/gemachtigde/taxateur:
- Ik trek het in mijn hoger beroepschrift opgenomen verzoek om toekenning van een adequate rentevergoeding in.
- Ondanks dat de procedure de naheffingsaanslag betreft, concludeer ik tot een gedeeltelijke teruggaaf van het op aangifte voldane bedrag aan BPM. Wanneer de Inspecteur besluit te gaan naheffen, mag belanghebbende de aangifte in zijn geheel herbeoordelen. Alles ligt dan weer open.
- Voor het feit dat de auto een ex-huurauto betreft is in de schadecalculatie een bedrag van € 986 (exclusief BTW) aan extra klaarmaakkosten opgenomen. Het gaat hierbij niet om de extra krassen, die zijn apart in de schadecalculatie opgenomen. Het gaat er om dat er veel verschillende mensen in zo’n auto hebben gereden. Voor een handgeschakelde auto, zoals de onderhavige, geldt dat iedereen anders schakelt en daardoor is er extra slijtage. Het blijkt in de praktijk ook dat kopers later terugkomen met die slijtage. Huurauto’s worden vaak ‘misbruikt’. Dit zie je ook aan de schokbrekers, de tandwielen van de versnellingsbak, de remschijven en de draagarmrubbers. Deze zijn al bij een veel lagere kilometerstand dan gebruikelijk versleten of beschadigd. Ook zit er vaak speling op het stuur of hoor je abnormale geluiden. In dat verband zijn er extra klaarmaakkosten opgenomen. In de koerslijst is hier geen rekening mee gehouden. Tegenwoordig kun je dat wel aanvinken in de koerslijst, maar dat ziet dan meer op het stigma van ‘huurauto’ en niet zozeer op de technische factor.
- Uit onderzoek blijkt dat er zeker 4 uur extra werk is bij het klaarmaken van een ex‑huurauto.
- In koerslijsten zijn juist geen huurauto’s opgenomen. Daarom kun je tegenwoordig ook een vinkje zetten. De waarde zonder rekening te houden met het feit dat het een ex-huurauto betreft, is dezelfde als in de periode dat je dat nog niet kon aanvinken in de koerslijst.
- De stelling van de Inspecteur dat huurauto’s juist vaker worden nagekeken en gerepareerd, klopt niet. Ex-huurauto’s zijn juist vaak beschadigd, zo ook de onderhavige auto. Het is juist een verdienmodel van verhuurders door schades achteraf alsnog af te boeken van de creditcard. Daarom moet je als huurder ook altijd goed opletten. Schades worden geïnventariseerd bij het inleveren en worden niet gerepareerd. Vaak hebben huurauto’s pas na 25.000 - 30.000 kilometers de eerste onderhoudsbeurt. Hier was de auto voor die tijd al verkocht.
De Inspecteur:
- Ik ben het niet eens met het toekennen van een proceskostenvergoeding voor het te laat indienen van het verweerschrift. Er zijn geen nieuwe standpunten in hoger beroep ingenomen. De stukken zijn ook hoofdzakelijk afkomstig van belanghebbende. Ik heb in november 2017 nog geprobeerd een compromis te sluiten, maar dat wilde belanghebbende niet. Dat is ook één van de redenen van de late indiening van het verweerschrift.
- In het taxatierapport is een oordeel van de taxateur opgenomen over het uiterlijk en de technische staat van de auto. Alle namens belanghebbende aangedragen factoren betreffende ex‑huurauto zouden dan in het taxatierapport moeten zijn genoemd. Ik stel dat een huurauto juist vaker wordt gecontroleerd en nagekeken. Als een huurder de auto met schade inlevert, dan wordt dat gerepareerd voordat de auto aan een volgende huurder wordt gegeven. Daarnaast betaalt een huurder ook een borgsom. Van ‘misbruik’ zoals namens belanghebbende werd gesteld, zal dan ook geen sprake zijn. Huurders willen de borgsom immers niet kwijtraken.
- Een koerslijstwaarde is een gemiddelde van alle auto’s, dus ook van huurauto’s.
- Het is niet juist om een bedrag te calculeren voor kosten die mogelijk in de toekomst worden gemaakt. De opgenomen kosten zijn nu niet gemaakt voor deze auto.
- De werkwijze van Domeinen is dat auto’s ‘at random’ worden opgeroepen. De meeste auto’s worden niet gehertaxeerd. Er worden 2 auto’s per backoffice opgeroepen, dus in totaal 10 per dag. Vroeger, toen hertaxatie nog plaatsvond door taxateurs van CED en Dekra, werden de belastingplichtigen op locatie bezocht. Nu gebeurt dat door capaciteitsproblemen nauwelijks meer. Maar het is aan Domeinen om te bepalen hoe zij hun werkzaamheden inrichten. De Inspecteur kan niet eisen dat Domeinen de belastingplichtigen bezoekt.
- Anders dan belanghebbende kennelijk meent, betreft de grens van 150 kilometer de enkele reisafstand en niet de retourafstand.
- Voor zover ik de stelling dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard niet reeds bij de Rechtbank had ingetrokken, doe ik dat hierbij alsnog.
- Ik heb in mijn verweerschrift in hoger beroep aangegeven dat belanghebbende alsnog recht heeft op extra leeftijdskorting. Desondanks meen ik dat belanghebbende geen recht heeft op een proceskostenvergoeding, dan wel verzoek ik het Hof de proceskostenvergoeding sterk te matigen, om de reden zoals genoemd in het verweerschrift. Daar voeg ik aan toe dat bij naheffing een auto niet wordt gevolgd. Ik corrigeer de aangegeven handelswaarde en ga dan niet kijken of belanghebbende eventueel nog recht heeft op een extra leeftijdskorting. Belanghebbende kiest er zelf voor om eerder aangifte te doen dan de registratie.
- Artikel 16a Wet BPM speelt hier niet.
- Ik heb bij gegrondverklaring van het hoger beroep en toekenning van een proceskostenvergoeding geen bezwaar tegen de hoogte van de door belanghebbende geclaimde kosten van de taxateur van € 84,40 exclusief BTW.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, en primair tot de vernietiging van de naheffingsaanslag en tot een teruggaaf van € 214; subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 273 aan belasting; meer subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 1.528 aan belasting. Voorts verzoekt belanghebbende het Hof de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende en tot een schadevergoeding van € 500 wegens het niet tijdig indienen van het verweerschrift in hoger beroep.
De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 1.624.