Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-04-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1589, 17/00274

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-04-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1589, 17/00274

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
13 april 2018
Datum publicatie
14 juni 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:1589
Zaaknummer
17/00274

Inhoudsindicatie

Uitspraak na verwijzing HR 14 april 2017, 15/01901, ECLI:NL:HR:2017:680.

In geschil is of de jegens de prostituee verrichte prestatie een met omzetbelasting belaste prestatie vormt (het geven van gelegenheid tot prostitutie) of vrijgesteld is (verhuur van onroerende zaak). Het Hof is – na tweede verwijzing – van oordeel dat sprake is van vrijgestelde verhuur van onroerende zaak.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 17/00274

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de Rechtbank) van 22 september 2011, nummer AWB 11/195 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

inzake na te melden voldoening op aangifte.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft over de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 maart 2008 op aangifte een bedrag van € 61.384 aan omzetbelasting voldaan. Belanghebbende heeft tegen dit bedrag bezwaar gemaakt en verzocht om teruggaaf tot een bedrag van € 59.799, welk verzoek bij uitspraak van de Inspecteur van 3 december 2010 is afgewezen.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 298. Bij uitspraak van 22 september 2011 heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen de in 1.2 bedoelde uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij Gerechtshof Den Haag. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van dat hof van belanghebbende een griffierecht geheven van € 454. Bij uitspraak van 1 februari 2013, nummer BK-11/00729 heeft Gerechtshof Den Haag de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.

1.4.

Tegen de in 1.3 bedoelde uitspraak heeft belanghebbende beroep in cassatie ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Hoge Raad een griffierecht geheven van € 466. Bij arrest van 6 december 2013, nummer 13/01408 (hierna: het eerste verwijzingsarrest) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het hof vernietigd, het geding verwezen naar Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 466, en de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 944 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

1.5.

Bij uitspraak van 12 maart 2015, nummer 14/00039 heeft Gerechtshof Amsterdam de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.

1.6.

Tegen de in 1.5 bedoelde uitspraak heeft belanghebbende beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van 14 april 2017, nummer 15/01901 (hierna: het tweede verwijzingsarrest) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het hof vernietigd, het geding verwezen naar Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 497, en de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 990 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

1.7.

De Inspecteur en belanghebbende zijn achtereenvolgens in de gelegenheid gesteld een schriftelijke conclusie in te dienen. De Inspecteur heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Belanghebbende heeft wel een conclusie ingediend.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 8 maart 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [A] en [B] , belastingadviseurs, als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [C] en [D] .

1.9.

De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.10.

Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

1.11.

Van het onderzoek ter zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

2.1.

De Hoge Raad is in zijn tweede verwijzingsarrest van de volgende feiten uitgegaan, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:

‘3.1.1. Belanghebbende stelt tegen vergoeding aan prostituees kamers ter beschikking voor de uitoefening van (raam)prostitutie in panden waarvan zij eigenaar is. Voor haar panden in de gemeente Den Haag en in de gemeente Haarlem (hierna: de panden) beschikt zij over de voor de in de branche van de prostitutie vereiste, door die gemeenten afgegeven exploitatievergunningen.

3.1.2.

In elk van de exploitatievergunningen zijn natuurlijke personen aangewezen die in de panden waarop de desbetreffende exploitatievergunning betrekking heeft, de feitelijke leiding uitoefenen en verantwoordelijk zijn voor de naleving van de gestelde voorschriften. De hiervoor bedoelde, door belanghebbende aangewezen, personen waren in het onderhavige tijdvak in dienst van [E] B.V. (hierna: [E] ), met uitzondering van [F] (hierna: [F] ). [F] handelde als eenmanszaak onder de naam [G] (hierna: [G] ).

3.1.3.

[E] draagt voor eigen rekening en risico zorg voor toezicht en bewaking, voor onderhoud en schoonmaak van de kamers en voor verschoning van beddengoed en handdoeken.’.

In aanvulling op deze vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast:

2.2.

In het onderhavige tijdvak heeft belanghebbende enkele facturen uitgereikt aan prostituees met als omschrijving ‘dag(deel)’ ten bedrage van € 120 inclusief omzetbelasting. Deze facturen hebben betrekking op de verhuur van de kamers.

2.3.

In het onderhavige tijdvak heeft [E] enkele facturen uitgereikt aan prostituees met als omschrijving ‘servicekosten’ ten bedrage van € 25 inclusief omzetbelasting.

2.4.

In het onderhavige tijdvak heeft [G] enkele facturen uitgereikt aan [E] met als omschrijving ‘Toezichthoudende werkzaamheden’. Een afschrift van de facturen behoort tot de gedingstukken.

2.5.

In de onderhavige periode heeft [G] geen facturen uitgereikt aan belanghebbende.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Na verwijzing is in geschil of de door belanghebbende jegens de prostituees verleende prestatie moet worden aangemerkt als van omzetbelasting vrijgestelde verhuur van onroerende zaken in de zin van artikel 11, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet).

Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Niet in geschil is dat in de onderhavige naheffingsaanslag geen correcties zijn begrepen betreffende de aan [H] B.V. verhuurde panden gelegen aan de [adres] 20/a-22/a, 26 en 75-75/a te [J] .

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben partijen hun standpunten toegelicht.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot verlening van teruggaaf van het op aangifte voldane bedrag aan omzetbelasting tot een bedrag van € 59.799. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing