Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-04-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1592, 17/00540

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-04-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1592, 17/00540

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
13 april 2018
Datum publicatie
14 juni 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:1592
Zaaknummer
17/00540
Relevante informatie
Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 2, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 8:73

Inhoudsindicatie

Belanghebbendes grief dat hij recht heeft op integrale vergoeding van de kosten van het bezwaar tegen de navorderingsaanslagen faalt. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht die een hogere vergoeding rechtvaardigt. Voorts komt belanghebbende, naar het oordeel van het Hof, reeds niet in aanmerking voor vergoeding van schade op grond van artikel 8:73 (oud) van de Awb, aangezien op grond van dit artikel een bestuursorgaan uitsluitend veroordeeld kan worden tot betaling van een schadevergoeding indien een beroep tegen een besluit van dit bestuursorgaan gegrond is verklaard. Het onderhavige hoger beroep is echter ongegrond, hetgeen tot gevolg heeft dat het Hof niet toekomt aan toepassing van artikel 8:73 van de Awb.

Uitspraak

Team belastingrecht

Enkelvoudige Belastingkamer

Kenmerk: 17/00540

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 29 juni 2017, nummer BRE 15/8193, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de beschikking van de Inspecteur met dagtekening 17 november 2015 met betrekking tot het verzoek van belanghebbende tot vergoeding van de werkelijke kosten van het bezwaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Inspecteur heeft bij beschikking met dagtekening 17 november 2015 (hierna: de beschikking), met betrekking tot het door belanghebbende ingediende bezwaar tegen de aan hem ter zake van de jaren 2006 tot en met 2009 opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) (hierna: de navorderingsaanslagen), een forfaitaire vergoeding ter hoogte van € 1.098 aan belanghebbende toegekend.

1.2.

Belanghebbende is van deze beschikking in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De zitting heeft plaatsgehad op 15 maart 2018 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [A] en [B] .

1.5.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

De navorderingsaanslagen zijn, voor zover in hoger beroep relevant, aan belanghebbende opgelegd aangezien de Inspecteur bekend is geworden met het feit dat belanghebbende gedurende de jaren 2006 tot en met 2009 over meerdere bankrekeningen in Turkije (hierna: de buitenlandse bankrekeningen) beschikte. Belanghebbende heeft verzuimd de buitenlandse bankrekeningen aan te geven in de door hem ter zake van de jaren 2006 tot en met 2009 ingediende aangiften IB/PVV.

2.2.

[C] heeft, namens belanghebbende, bij afzonderlijke geschriften met dagtekening 12 mei 2011 pro forma bezwaar ingediend tegen de navorderingsaanslagen.

2.3.

Bij brief met dagtekening 17 juni 2011 heeft [D] (hierna: [D] ), verbonden aan [E] te [woonplaats] , de Inspecteur bericht dat hij, gedurende de rest van de bezwaarprocedure, namens belanghebbende zal optreden.

2.4.

[D] heeft de gronden waarop de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen berusten aangevuld bij geschrift met dagtekening 13 november 2012. Voor zover in hoger beroep relevant, heeft [D] de Inspecteur er niet van op de hoogte gebracht dat de buitenlandse bankrekeningen in de onderhavige jaren door Turkije in de belastingheffing zijn betrokken.

[D] heeft verzocht om vergoeding van de kosten van het bezwaar.

2.5.

Bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar met dagtekening 19 december 2014 heeft de Inspecteur de navorderingsaanslagen vernietigd, aangezien hem uit het politiedossier gebleken is dat Turkije in de onderhavige jaren belasting heeft geheven over de rente die belanghebbende ter zake van deze bankrekeningen genoten heeft, en dat met deze omstandigheid geen rekening is gehouden bij het opleggen van de navorderingsaanslagen. De Inspecteur constateert dat op grond van artikel 11 van het belastingverdrag dat is gesloten tussen Nederland en Turkije, Turkije belasting mag heffen over uit dat land afkomstige renten die aan inwoners van Nederland zijn uitbetaald, en dat hij daarin reden heeft gezien de navorderingsaanslagen toch te vernietigen.

2.6.

De Inspecteur heeft in voornoemde uitspraken op bezwaar niet beslist op het verzoek van belanghebbende om vergoeding van de kosten van het bezwaar.

2.7.

Belanghebbende heeft, voor zover in hoger beroep relevant, bij brief met dagtekening 1 juni 2015 (opnieuw) verzocht om toekenning van vergoeding van de werkelijke kosten van het bezwaar tegen de navorderingsaanslagen.

2.8.

Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Inspecteur de, in de onderhavige procedure bestreden, beschikking afgegeven, waarbij de Inspecteur niet de werkelijke kosten van het bezwaar heeft vergoed, doch de forfaitaire kosten. De Inspecteur heeft de forfaitaire kosten daarbij op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) vastgesteld op € 1.098 (1 punt voor het indienen van de bezwaarschriften, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 244, een factor 1,5 voor samenhang en een wegingsfactor 1,5 voor het gewicht van de zaken).

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Heeft de Inspecteur terecht geweigerd om ter zake van het bezwaar tegen de navorderingsaanslagen de werkelijke kosten te vergoeden?

II. Dient de Inspecteur veroordeeld te worden tot vergoeding van de schade die belanghebbende geleden heeft als gevolg van het feit dat de onderhavige navorderingsaanslagen aan hem zijn opgelegd?

3.2.

Belanghebbende is van mening dat vraag I ontkennend moet worden beantwoord en vraag II bevestigend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.4.

Belanghebbende heeft ter zitting, voor zover in hoger beroep relevant, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:

- De Inspecteur had, gelet op het feit dat in het politiedossier is opgenomen dat Turkije belasting heeft geheven over de buitenlandse bankrekeningen, reeds op het moment van het opleggen van de navorderingsaanslagen kunnen weten dat deze geen stand zouden houden. Mijns inziens vormt dit een bijzondere omstandigheid op grond waarvan ik recht heb op vergoeding van de werkelijke kosten die ik in bezwaar gemaakt heb; en

- Het opleggen van de navorderingsaanslagen heeft ertoe geleid dat ik geen aanspraak kon maken op gesubsidieerde rechtsbijstand. Ik heb recht op vergoeding van de schade die ik hierdoor geleden heb.

3.5.

De Inspecteur heeft ter zitting, voor zover in hoger beroep relevant, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:

- De inhoud van het politiedossier is de aanleiding geweest voor het opleggen van de navorderingsaanslagen. Ik beschik echter niet over dit politiedossier. Ik heb echter van mijn collega die de navorderingsaanslagen heeft opgelegd, begrepen dat in dit dossier is opgenomen dat belanghebbende beschikt over de buitenlandse bankrekeningen en dat deze buitenlandse bankrekeningen in Turkije daadwerkelijk in de belastingheffing zijn betrokken; en

- De navorderingsaanslagen zijn, achteraf bezien, ten onrechte vernietigd bij uitspraken op bezwaar. Belanghebbende is door deze gang van zaken eerder bevoordeeld dan benadeeld. Indien het belastingverdrag dat is gesloten tussen Nederland en Turkije juist toegepast zou zijn dan zouden de buitenlandse bankrekeningen in de rendementsgrondslag voor box 3 betrokken zijn, met dien verstande dat Nederland een aftrek had dienen te verlenen die gelijk is aan de bronbelasting die Turkije geheven heeft over de rente die ter zake van deze bankrekeningen is genoten.

3.6.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de beschikking en tot veroordeling van de Inspecteur in de werkelijke kosten van het bezwaar aan de zijde van belanghebbende.

4 Gronden

5 Beslissing