Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-04-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1683, 17/00170
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-04-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1683, 17/00170
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 19 april 2018
- Datum publicatie
- 28 juni 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2018:1683
- Zaaknummer
- 17/00170
Inhoudsindicatie
Navorderingsaanslag IB/PVV. Belanghebbende komt niet in aanmerking voor aftrek van specifieke zorgkosten en levensonderhoud van zijn kinderen. De bewijsstukken die hij in dat verband heeft verstrekt leveren onvoldoende bewijskracht op. Dat bij de Belastingdienst bewijsstukken zijn kwijt geraakt is niet aannemelijk.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00170
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] (Turkije),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 3 februari 2017, nummer BRE 16/2530 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2012 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV), aanslagnummer [woonplaats] H27.01 en beschikking belastingrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [woonplaats] H27.01 over het jaar 2012 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.710. Tegelijkertijd is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht van € 85.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard en beslist bij beschikking op de voet van artikel 9.6 van de Wet IB 2001 dat de navorderingsaanslag niet ambtshalve wordt verminderd. Bij uitspraak op bezwaar van 24 maart 2016 is het bezwaar tegen de afwijzende beschikking ongegrond verklaard.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Het huwelijk van belanghebbende met [A] is in 2010 ontbonden door echtscheiding. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren: [B] , geboren op [geboortedatum 1] 1999 en [C] , geboren op [geboortedatum 2] 2007. In het echtscheidingsconvenant is vastgelegd dat [A] alle kosten van de kinderen draagt en dat de kinderen in beginsel eenmaal per twee weken vanaf vrijdagmiddag tot zondagmiddag bij belanghebbende zijn. Op 6 oktober 2014 is belanghebbende geëmigreerd naar Turkije.
Een belastingconsulent heeft namens belanghebbende de aangifte IB/PVV voor het jaar 2012 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.685. Daarbij zijn de volgende persoonsgebonden aftrekposten wegens uitgaven voor levensonderhoud van kinderen en uitgaven voor specifieke zorgkosten in aanmerking genomen:
levensonderhoud kinderen € 2.840
medicijnen € 180
vervoer € 120
genees- en heelkundige hulp € 90
verhoging specifieke zorgkosten € 120
totaal specifieke zorgkosten € 510
af: drempel € 325
aftrek specifieke zorgkosten € 185
persoonsgebonden aftrek € 3.025
De Inspecteur heeft met dagtekening 19 december 2014 de definitieve aanslag IB/PVV conform de ingediende aangifte opgelegd.
Vervolgens is bij onderzoek naar het aangiftegedrag van degene die de aangiften IB/PVV voor belanghebbende heeft ingediend, gebleken dat diegene voor diverse personen aangiften met onjuiste aftrekposten heeft gedaan. Op 19 februari 2015 is aan belanghebbende een vragenbrief gestuurd waarin is gevraagd naar bewijsstukken van de in de aangifte opgenomen aftrekposten.
Bij brief van 14 april 2015 heeft belanghebbende gereageerd op deze vragenbrief.
Bij brief van 29 juni 2015 heeft de Inspecteur belanghebbende bericht dat hij geen persoonsgebonden aftrek kan verlenen omdat belanghebbende geen bewijsstukken van de kosten heeft overgelegd en dat hij van plan is over 2012 een navorderingsaanslag IB/PVV op te leggen.
Vervolgens heeft de Inspecteur met dagtekening 8 augustus 2015 de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 1.153, inclusief € 85 belastingrente, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.710 (€ 16.685 + € 3.025). Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 16 oktober 2015, door de Inspecteur ontvangen op 30 oktober 2015, bezwaar gemaakt. Op 17 december 2015 heeft de Inspecteur het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard en beslist bij beschikking op de voet van artikel 9.6 van de Wet IB 2001 dat de navorderingsaanslag en belastingrentebeschikking niet ambtshalve worden verminderd.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de navorderingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.