Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-04-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1685, 17/00210
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-04-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1685, 17/00210
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 19 april 2018
- Datum publicatie
- 28 juni 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2018:1685
- Zaaknummer
- 17/00210
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag parkeerbelasting. Door categorisch te weigeren belanghebbende (telefonisch) te horen heeft de heffingsambtenaar de hoorplicht geschonden. Het Hof wijst terug naar de heffingsambtenaar en past judiciële lus toe.
Uitspraak
Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00210
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg (hierna: de Rechtbank) van 17 maart 2017, nummer AWB/ROE 16/2728, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Maastricht,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting (hierna: de naheffingsaanslag) opgelegd. Na daartegen gemaakt bezwaar is de aanslag bij uitspraak van de Heffingsambtenaar gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. Belanghebbende heeft het hogerberoepschrift bij schrijven met dagtekening 3 april 2017 aangevuld. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 6 maart 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar is namens belanghebbende, met kennisgeving aan het Hof voorafgaande aan de zitting, niemand verschenen. Namens de Heffingsambtenaar is verschenen en gehoord [A] .
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Aan belanghebbende is op 12 juni 2016 omstreeks 15:17 uur een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd wegens het parkeren van de auto met kenteken [kenteken] in de [a-straat] te Maastricht. De naheffingsaanslag is opgelegd naar een bedrag van € 61,40.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Belanghebbende heeft in het bezwaarschrift verzocht te worden gehoord. Bij e-mailbericht van 4 augustus 2016 heeft belanghebbende verzocht om telefonisch te worden gehoord.
Bij e-mailbericht van 8 augustus 2016 is namens de Heffingsambtenaar als volgt gereageerd op belanghebbendes laatstgenoemde verzoek:
“(…)
In uw e-mail verzoekt u ons om u telefonisch te horen. In de Gemeente Maastricht doen wij niet aan deze vorm van horen. Telefonisch horen voldoet namelijk niet aan de minimumeisen die in de Algemene wet bestuursrecht aan het horen in de bezwaarschriftfase worden gesteld (…).
De gemeente Maastricht vindt telefonisch horen in beginsel geen volwaardig alternatief gezien het volgende;
(…)”
Bij e-mailbericht van 8 augustus 2016 heeft belanghebbende onder meer als volgt gereageerd:
“(…)
Bij de vergelijking telefonisch horen versus ter plaatse horen spelen slechts althans voornamelijk de belangen van de bezwaarmaker.
Als de bezwaarmaker zelf vraagt om telefonisch te worden gehoord, zijn die eventuele nadelen geen belemmering om telefonisch te horen.
(…)
4. (…) Bovendien is dit nogal vanuit de gemeente geredeneerd, want het scheelt wel heel erg veel tijd om niet naar Maastricht te hoeven reizen voor een hoorzitting van wellicht korte duur.
(…)”
Bij daaropvolgende e-mailbericht van 8 augustus 2016 is namens de Heffingsambtenaar als volgt gereageerd:
“(…)
Het college van burgemeester en wethouders van Maastricht heeft de mogelijkheid van telefonisch horen niet opengesteld. Dit volgt ook uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 29-11-2011 (…). Het is aan het bestuursorgaan om te bepalen of de mogelijkheid van telefonisch horen wordt opengesteld.
Telefonisch horen voldoet niet aan de minimumeisen die in de Algemene wet bestuursrecht (…) aan het horen in de bezwaarschriftfase worden gesteld (…). Het telefonisch horen is daarmee geen volwaardig alternatief. (…)”
Nadat belanghebbende op de laatstgenoemde e-mail had gereageerd, is namens de Heffingsambtenaar bij e-mailbericht van 8 augustus 2016 nog als volgt geantwoord:
“(…)
Een uitnodiging voor de hoorzitting is/wordt u toegestuurd. Zoals eerder medegedeeld wordt er niet telefonisch gehoord. Dit staat verder niet ter discussie. De redenen hiervoor heb ik u reeds toegestuurd. (…)”
Belanghebbende is bij brief van 8 augustus 2016 uitgenodigd voor het bijwonen van een hoorzitting op 22 augustus 2016. Bij die hoorzitting is niemand namens belanghebbende verschenen.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In geschil is de bevoegdheid van de ambtenaar die uitspraak op bezwaar heeft gedaan, de rechtmatigheid van de naheffingsaanslag, alsmede de vraag of de hoorplicht is geschonden.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Belanghebbende concludeert primair tot vernietiging van de aanslag en, naar het Hof verstaat, subsidiair tot terugwijzing van de zaak naar de Heffingsambtenaar teneinde opnieuw uitspraak op bezwaar te doen. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.