Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-04-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1687, 17/00197 en 17/00198
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-04-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1687, 17/00197 en 17/00198
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 19 april 2018
- Datum publicatie
- 28 juni 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2018:1687
- Zaaknummer
- 17/00197 en 17/00198
Inhoudsindicatie
Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende de in, van de Canadese belastingautoriteiten ontvangen, renseignementen vermelde pensioenbedragen in het jaar 2012 heeft ontvangen. Ingevolge artikel 3.146, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet IB 2001 behoren deze pensioenbedragen in het desbetreffende jaar tot het belastbare inkomen uit werk en woning van belanghebbende, aangezien gesteld noch gebleken is dat deze bedragen, die deels betrekking hebben op de periode van december 2006 tot en met december 2011, op een eerder moment dan in het jaar 2012 zijn genoten. Naar het oordeel van het Hof maken deze pensioenuitkeringen voorts deel uit van het premie-inkomen voor de volksverzekeringen onderscheidenlijk het bijdrage-inkomen voor de heffing van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. Het belastingverdrag tussen Nederland en Canada verzet zich niet tegen heffing over deze pensioenuitkeringen. Voorts faalt het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerken: 17/00197 en 17/00198
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 31 januari 2017, kenmerken BRE 16/567 en 16/568, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden belastingaanslagen en beschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening 11 maart 2015 is aan belanghebbende over het jaar 2012 opgelegd de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.400 (hierna: de aanslag IB/PVV). Met dagtekening 11 maart 2015 is aan belanghebbende over het jaar 2012 opgelegd de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet, naar een bijdrage-inkomen van € 12.075 (hierna: de aanslag Zvw). Bij in de aanslagbiljetten vervatte beschikkingen is belastingrente in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraken de voornoemde belastingaanslagen (hierna: de aanslagen), alsmede de beschikkingen inzake belastingrente, gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dat beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij. Beide partijen hebben vervolgens, na een daartoe strekkend verzoek van de griffier, vragen aan door belanghebbende opgeroepen getuigen aan het Hof doen toekomen. Belanghebbende heeft, ten slotte, binnen de in artikel 8:58 van de Awb genoemde termijn, stukken in het geding gebracht die in afschrift zijn verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 30 maart 2018 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de in het proces-verbaal van deze zitting vermelde personen.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van het onderzoek ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting kan in hoger beroep worden uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.
Belanghebbende, geboren op [geboortedatum] 1941, woonde gedurende het gehele jaar 2012 in Nederland. In de periode 2006 tot en met 2011 heeft belanghebbende in Turkije gewoond.
Belanghebbende heeft aangiften voor de IB/PVV en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet gedaan voor het jaar 2012, welke aangiften nadien zijn aangevuld en herzien. In het door belanghebbende met dagtekening 5 maart 2012 [bedoeld zal zijn: 2013; Hof] ingediende aangiftebiljet is, onder de noemer “Pensioen en uitkeringen uit het buitenland” vermeld:
a. Canada Pension Plan (…) Canada € 1.666
b. Old Age Security Pension (…) Canada € 1.264
De Inspecteur heeft van de Canadese belastingautoriteiten renseignementen ontvangen betreffende door belanghebbende in het jaar 2012 genoten inkomsten. Volgens de desbetreffende inlichtingen heeft belanghebbende in dat jaar ontvangen:
a. een uit Canada afkomstig pensioen van CAD 13.240, waarop CAD 3.310 Canadese bronbelasting is ingehouden;
b. een uit Canada afkomstig pensioen van CAD 2.266, waarop CAD 339 Canadese bronbelasting is ingehouden.
De euro-equivalenten van de pensioenbedragen zijn, volgens de renseignementen, € 10.310 onderscheidenlijk € 1.765.
Bij het vaststellen van de aanslagen is de Inspecteur afgeweken van de onder 2.2 genoemde aangiften. Hij heeft het de onder 2.3 genoemde bedragen geheel tot het belastbare inkomen uit werk en woning respectievelijk het premie-inkomen en het bijdrage-inkomen gerekend. De Inspecteur heeft de onder 2.3 genoemde pensioenbedragen omgerekend naar een totaalbedrag in euro’s van € 12.075. De aanslag IB/PVV is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.400. De aanslag Zvw is opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 12.075.
Tot de gedingstukken behoort een schrijven met dagtekening 15 oktober 2012 afkomstig van “Service Canada, International Operations”, waarin onder andere het volgende is vermeld:
“(…)
This is to confirm that you are receiving a monthly Old Age Security pension of $ 190.74 CAD, which became effective in December 2006.
(…)
(…) you will receive an arrears payment of $12096.43 CAD.
(…)
You were entitlement to an arrears payment $12096.43 CAD for December 2006 to June 2012 and you asked for quarterly payments. Therefore the payment was held until September 2012 and we issued your first quarterly payment of $572.22 CAD for July 2012 to December 2012 along with the arrears payment.
Your first payment was for $12096.43 + $572.22 = $12668.65 CAD. A non-resident tax of 25% was applied to this payment and you received the balance of $9501.50 CAD (…).
(…)”.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslagen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslagen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.