Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-05-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2195, 17/00220 tot en met 17/00222

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-05-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2195, 17/00220 tot en met 17/00222

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
18 mei 2018
Datum publicatie
17 augustus 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:2195
Zaaknummer
17/00220 tot en met 17/00222
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 5.3, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 3.111

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is consulair medewerkster en is sinds het jaar 1999 door haar werkgever naar het buitenland uitgezonden. Belanghebbende en haar echtgenoot beschikken over een woning in Nederland. Hierin verblijven ze als belanghebbende (en haar echtgenoot) niet in haar woning in het buitenland verblijft. De Inspecteur heeft in de jaren 2010 en 2011 navorderingsaanslagen IB/PVV en in 2012 een aanslag IB/PVV opgelegd waarbij hij de woning in Nederland niet heeft geaccepteerd als een eigen woning in de zin van artikel 3.111, lid 1, van de Wet IB 2001. Hij heeft de waarde van de woning daarentegen tot de rendementsgrondslag van artikel 5.3 van de Wet IB 2001 gerekend. In geschil is of de Inspecteur met betrekking tot de navorderingsaanslagen over een nieuw feit beschikt en of de woning in 2012 een “eigen woning” is. Met de Rechtbank oordeelt het Hof dat de inspecteur kan navorderen en dat de woning geen “eigen woning” is omdat de centrale levensplaats, ondanks het langere verblijf van belanghebbendes echtgenoot in de woning als gevolg van bijzondere omstandigheden, niet in Nederland is gelegen. Het hoger beroep is ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerken: 17/00220 tot en met 17/00222

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

domicilie kiezend op het adres [adres 1] 141 te [plaats 1] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 24 februari 2017, nummers BRE 15/8376, BRE 15/8377 en BRE 15/8378, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde belastingaanslagen en beschikkingen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2010 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.506 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.745. Gelijktijdig is bij beschikking € 218 heffingsrente in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar is de navorderingsaanslag bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd. De beschikking heffingsrente is eveneens gehandhaafd.

1.1.2.

Aan belanghebbende is over het jaar 2011 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.701 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13.737. Gelijktijdig is bij beschikking € 271 heffingsrente in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar is de navorderingsaanslag bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd. De beschikking heffingsrente is eveneens gehandhaafd.

1.1.3.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 de aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.981 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13.727. Gelijktijdig is bij beschikking € 185 belastingrente in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar is de aanslag bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd. De beschikking belastingrente is eveneens gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45 in de zaak met kenmerk BRE 15/8376. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124 in de zaak met kenmerk 17/00220. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 12 april 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende, [A] ter bijstand vergezeld door [B] alsmede, namens de Inspecteur, [C] en [D] .

1.5.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Belanghebbende heeft verder nog een formulier proceskosten overgelegd aan het Hof.

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende is enig eigenaar van de woning aan de [adres 2] 65ZA te [plaats 2] (hierna: de woning). Belanghebbende is gehuwd met [A] (hierna: de echtgenoot).

2.2.

Belanghebbende is sinds 1999 in loondienst als consulair medewerkster werkzaam voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Sinds het jaar 1999 is belanghebbende door haar werkgever naar het buitenland uitgezonden.

2.3.

Volgens de Basisregistratie Personen (BRP) stonden belanghebbende en haar echtgenoot van 1 april 1998 tot 4 november 1999 op het adres [adres 3] 17 te [plaats 3] ingeschreven. Op laatstgenoemde datum hebben beiden zich uit de BRP laten schrijven.

2.4.

Belanghebbende heeft voor de jaren 2010, 2011 en 2012 aangiften IB/PVV als buitenlands belastingplichtige gedaan. In deze aangiften heeft zij de woning voor het gehele jaar aangemerkt als eigen woning in de zin van artikel 3.111, lid 1, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Vanwege de toepassing van artikel 3.123a van de Wet IB 2001 (aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld) bedroegen de belastbare inkomsten uit eigen woning nihil. Tevens heeft belanghebbende in de aangiften van betrokken jaren een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen verantwoord van respectievelijk € 5.585, € 5.817 en € 5.887.

2.5.

De Inspecteur heeft voor de jaren 2010 en 2011 de primitieve aanslagen IB/PVV overeenkomstig de ingediende aangiften vastgesteld. Omdat de Inspecteur de woning niet als “eigen woning” aanmerkt, heeft hij de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2010 en 2011 (hierna ook: de navorderingsaanslagen) opgelegd en is hij bij het opleggen van de primitieve aanslag IB/PVV 2012 afgeweken van de ingediende aangifte. De Inspecteur heeft bij het bepalen van de belastbare inkomens uit sparen en beleggen voor die jaren de rendementsgrondslag met de waarde van de woning verhoogd.

2.6.

In 2011 was belanghebbende door haar werkgever uitgezonden naar Teheran (Iran). Op 25 november 2011 reisde zij tezamen met haar echtgenoot terug naar Nederland en verbleef daarna met verlof in de woning. Op 6 december 2011 vernam belanghebbende van haar werkgever dat zij in verband met de veiligheidssituatie niet kon terugkeren naar haar standplaats Teheran. Met ingang van 8 januari 2012 keerde belanghebbende op verzoek van haar werkgever terug naar Teheran. Zij verbleef daar tot 23 februari 2012. Vervolgens verbleef zij daar van 19 maart 2012 tot 2 mei 2012, van 14 mei 2012 tot 21 juni 2012 en ten slotte van 11 juli 2012 tot 16 augustus 2012. Belanghebbendes echtgenoot kreeg vanwege de veiligheidssituatie in Iran geen toestemming om naar Teheran terug te keren. Hij verbleef tot en met 18 september 2012 in de woning waarna hij op 19 september 2012 samen met belanghebbende vertrok naar haar volgende standplaats in Mali. De woning in Mali werd op 10 november 2012 betrokken; daarvoor verbleven belanghebbende en haar echtgenoot in een hotel aldaar. In het jaar 2012 verbleef belanghebbende 167 dagen in Iran, 96 dagen in Nederland en 102 dagen in Mali. Op 11 april 2012 vernam belanghebbende van haar werkgever dat haar standplaats Mali zou worden.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is of voor de jaren 2010 en 2011 de Inspecteur beschikt over een voor een navorderingsaanslag benodigd “nieuw feit”. Voorts is voor het jaar 2012 in geschil of de woning door de Inspecteur terecht niet als “eigen woning” in de zin van artikel 3.111, lid 1 van de Wet IB 2001 is aangemerkt met als gevolg dat de waarde van de woning tot de rendementsgrondslag van artikel 5.3 van de Wet IB 2001 behoort.

3.2.

Belanghebbende is van mening dat de Inspecteur niet kan navorderen omdat hij niet beschikt over een ”nieuw feit” en dat voor het jaar 2012 de woning als een “eigen woning” is te beschouwen. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Partijen hebben ter zitting hun stellingen nader toegelicht.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar en de navorderingsaanslagen en de heffingsrentebeschikkingen alsmede tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2012 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.981 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.887 en dienovereenkomstige vermindering van de beschikking belastingrente. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing