Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-06-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2328, 16/03899

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-06-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2328, 16/03899

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
1 juni 2018
Datum publicatie
17 augustus 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:2328
Formele relaties
Zaaknummer
16/03899

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft zich voor een bedrag van € 600.000 borg gesteld voor een aan een vennootschap verstrekte geldlening waarin hij indirect een aanmerkelijk belang heeft. De inspecteur heeft naar het oordeel van het Hof aannemelijk gemaakt deze aansprakelijkstelling slechts kan worden aangemerkt als een handelen van een aandeelhouder als zodanig. Belanghebbende kan de betaalde borgstelling niet ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden brengen.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/03899

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 18 oktober 2016, nummer BRE 14/6940, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde aanslag en beschikkingen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 10.557. Het verlies is bij beschikking vastgesteld. Gelijktijdig is bij beschikking een bedrag van € 217 aan heffingsrente vergoed. Na daartegen gemaakt bezwaar zijn de aanslag en – naar het Hof begrijpt – de beschikkingen gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Belanghebbende heeft vóór de zitting een pleitnota en een machtiging ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 19 januari 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heren [A] en [B] , als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C] .

1.6.

De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouder van [D] B.V. (hierna: Beheer B.V.). Beheer B.V. hield tot 28 mei 2009 een aantal deelnemingen waaronder [E] B.V. (100%; hierna: [E] ) en [F] (50%; hierna: [F] ).

2.2.

Op 28 mei 2009 heeft belanghebbende met enkele andere partijen, waaronder [G] als directeur/aandeelhouder van [H] B.V. en [J] als directeur/aandeelhouder van [K] B.V., de vennootschap [L] B.V. (hierna: [L] ) opgericht. Beheer B.V. hield 51% van de gewone aandelen en 100% van de cumulatief preferente aandelen [L] . Bij de oprichting van [L] heeft Beheer B.V. haar belang in [E] en [F] ingebracht. Ook de overige aandelen [F] , die werden gehouden door de heer [M] , zijn ingebracht in [L] . Verder is ook nog een 100% aandelenbelang in [N] B.V. (hierna: [N] ) ingebracht in [L] . [N] hield alle aandelen in [O] B.V. (hierna: [O] ) die op haar beurt onder meer alle aandelen in [P] B.V (hierna: [P] ) hield. [N] vormde tot en met 2009 een fiscale eenheid vennootschapsbelasting met [O] en [P] . Vanaf 1 januari 2010 zijn [N] , [O] en [P] onderdeel van een fiscale eenheid vennootschapsbelasting met [L] als moedermaatschappij.

2.3.

Op 23 juli 2009 heeft de Rabobank [Q] (hierna: Rabobank) aan [L] , [N] en [E] een geldlening verstrekt van € 8.000.000. In onderdeel 2.4 van de overeenkomst van geldlening zijn de voorwaarden, pandrechten en overige zekerheden vermeld. Als gevolg van de overeenkomst van geldlening wordt op diezelfde dag een pandrechtovereenkomst opgesteld inhoudende dat een pandrecht wordt gevestigd op alle huidige en toekomstige roerende activa van [L] , [E] , [N] , [O] , [P] , [R] B.V. (hierna: [R] ) en [S] B.V. (hierna: [S] ), allen behorende tot de [L] Groep, als zekerheid voor de terugbetaling van de overeenkomst van geldlening. Eveneens op 23 juli 2009 is, als onderdeel van de overeenkomst van geldlening, een factoringsovereenkomst gesloten tussen [T] (hierna: [T] ) enerzijds en [L] en haar (klein)dochtermaatschappijen [E] , [N] en [O] anderzijds. De factoringslimiet bedraagt € 3.000.000.

2.4.

De waarde van [E] is in 2008 door KPMG gewaardeerd op een bedrag tussen € 21.000.000 en € 24.000.000. [O] heeft op 29 september 2009 verzocht om uitstel van betaling voor de loonheffingen over de maand augustus 2009 ten bedrage van € 1.512.989. Op 14 december 2009 heeft [E] om uitstel van betaling verzocht voor een deel van de naheffingsaanslag omzetbelasting met dagtekening 30 november 2009. De fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting bestaande uit [N] , [O] en [P] heeft voor het jaar 2009 aangifte vennootschapsbelasting gedaan naar een belastbare winst van -/- € 2.715.794. [S] B.V., een kleindochter van [O] , heeft aangifte vennootschapsbelasting 2009 gedaan naar een belastbaar bedrag van -/- € 7.165. Het geconsolideerde resultaat van [L] over 2009 bedroeg -/- € 523.702. In de accountantsverklaring van 29 april 2010 betreffende de jaarrekening 2009 van [L] is een oordeel met beperking opgenomen in verband met de onzekerheid over de verantwoorde inbrengbalans van [F] . [F] is gevestigd in een belastingvrije zone in Turkije.

2.5.

Op 28 april 2010 is een factoringsovereenkomst gesloten tussen [T] enerzijds en [L] en haar (klein)dochtermaatschappijen [E] , [N] , [O] en [P] anderzijds. De factoringslimiet bedraagt € 5.000.000. Deze factoringsovereenkomst trad in de plaats van de op 23 juli 2009 afgesloten factoringsovereenkomst (zie onderdeel 2.3) met dien verstande dat reeds gevestigde zekerheden werden gehandhaafd. De factoringsovereenkomst van 28 april 2010 was onderdeel van de financieringsovereenkomst met de Rabobank van 23 juli 2009 (zie onderdeel 2.3). Op 29 april 2010 werd tussen de Rabobank en [L] , [N] en [E] een aanvullende overeenkomst gesloten, omdat [L] , [N] en [E] niet hadden voldaan aan de voorwaarden die de Rabobank heeft gesteld in de onder 2.3 vermelde overeenkomst van geldlening. Onderdeel van deze aanvullende overeenkomst is dat belanghebbende, [G] en [J] zich tezamen borg stellen voor een bedrag van, in totaal, € 1.000.000. Het bedrag van de borgstelling waarvoor belanghebbende kon worden aangesproken bedraagt € 600.000. Tussen belanghebbende en [L] is geen overeenkomst gesloten ter zake van de borgstelling. Door belanghebbende is geen vergoeding bedongen voor de borgstelling.

2.6.

Belanghebbende is eigenaar van een pand gelegen aan [adres] 44 te [woonplaats] . Belanghebbende verhuurde dit pand aan [E] voor € 252.420 per jaar. Daarnaast was belanghebbende in dienst van Beheer B.V. Zijn bruto jaarsalaris in 2010 bedroeg € 131.596. De omzet van Beheer B.V. in 2010 bedroeg € 317.076, waarvan € 281.076 betrekking had op een van [L] ontvangen managementvergoeding. De huur voor [adres] 44 is betaald tot 15 januari 2011. Belanghebbende heeft vanaf februari 2011 zijn managementwerkzaamheden om gezondheidsredenen moeten staken. Er zijn tot en met oktober 2011 managementvergoedingen betaald.

2.7.

Op 9 januari 2012 heeft de Rabobank de overeenkomst van geldlening en nog uitstaande financieringen per direct opgezegd. De Rabobank heeft belanghebbende op 10 januari 2012 aangesproken tot betaling van een bedrag van € 600.000 ter zake van de borgstelling. Op 17 januari 2012 zijn [L] en haar Nederlandse dochtermaatschappijen failliet verklaard. Belanghebbende betaalt op 25 januari 2012 een bedrag van € 600.000 aan de Rabobank inzake de borgstelling.

2.8.

Belanghebbende heeft bij het doen van de aangifte IB/PVV 2011 binnen het resultaat uit overige werkzaamheden het uit hoofde van de borgstelling aan de Rabobank betaalde bedrag van € 600.000 in aanmerking genomen als voorziening. De aangifte resulteerde in een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. Het verlies uit werk en woning bedraagt € 538.557. De Inspecteur heeft de vorming van de voorziening niet geaccepteerd en het inkomen uit werk en woning gecorrigeerd met € 528.000 (€ 600.000 verminderd met de terbeschikkingstellingsvrijstelling van € 72.000).

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende in verband met de borgstelling aan de bank een bedrag van € 528.000 als negatief resultaat uit overige werkzaamheden ten laste van het belastbare inkomen uit werk en woning kan brengen. Meer in bijzonder is in geschil of belanghebbende zich in zijn hoedanigheid van aandeelhouder borg heeft gesteld voor een geldlening.

Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en tot vaststelling van een verlies uit werk en woning van € 538.557. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4.

Tussen partijen is niet in geschil dat in het geval belanghebbende de betaling van € 600.000 niet uit hoofde van zijn aandeelhouderschap heeft gedaan, dit in het onderhavige jaar voor belanghebbende leidt tot een aftrekbare last (in verband met het doteren aan een voorziening) van € 528.000.

4 Gronden

5 Beslissing