Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-06-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2636, 16/03919

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-06-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2636, 16/03919

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
15 juni 2018
Datum publicatie
26 september 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:2636
Zaaknummer
16/03919

Inhoudsindicatie

Geen afwaardering ten laste van het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden mogelijk van door belanghebbende en zijn echtgenote verstrekte geldleningen. Het Hof acht de Inspecteur geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat sprake is van onzakelijke leningen.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/03919

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 8 november 2016, nummer BRE 15/5816, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.626 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van -/- € 577. De Inspecteur heeft het bezwaar tegen de aanslag bij uitspraak van 22 juli 2015 ongegrond verklaard, maar heeft de aanslag bij beschikking van 11 augustus 2015 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.493.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag gehandhaafd zoals die luidt na de vermindering bij beschikking van 11 augustus 2015, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 496 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 vergoedt.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 19 januari 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde de heer [A] , alsmede, namens de Inspecteur, de heren [B] en [C 1] .

1.6.

Partijen hebben te dezer zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende was in het onderhavige jaar in gemeenschap van goederen gehuwd met [echtgenote] (hierna: echtgenote).

2.2.

Belanghebbende heeft in de jaren 2005, 2006 en 2007 gewerkt bij [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ). [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ) was aandeelhouder van [bedrijf 1] . In 2007 deed zich de gelegenheid voor om (de activiteiten van) [bedrijf 3] in [plaats] (hierna: [bedrijf 3] ) en de aandelen in [bedrijf 5] BVBA (hierna: [bedrijf 5] ) over te nemen van een derde. [bedrijf 3] was een handelsonderneming annex tankstation met een bij het tankstation gelegen shop en bunkerstation voor plezier- en beroepsvaart. [bedrijf 5] exploiteerde een groothandel in stookolie en andere brandstofproducten.

2.3.

In opdracht van belanghebbende en [bedrijf 2] zijn vóór de overname door [D] Accountancy begrotingen (prognoses) alsmede een SWOT-analyse en een risicoanalyse opgesteld. [E] heeft in opdracht van [bedrijf 2] en belanghebbende nader onderzoek uitgevoerd naar de voorgenomen overname. [E] was destijds de huisadviseur van [bedrijf 2] .

2.4.

In april 2007 heeft belanghebbende (hij verwierf daarbij 100% van de uitgegeven aandelen) [bedrijf 6] B.V. (hierna: [bedrijf 6] ) opgericht in verband met de overname van [bedrijf 3] en 100% van de aandelen in [bedrijf 5] . Het gestorte kapitaal bedroeg € 18.000. Vervolgens is, eveneens in april 2007, [bedrijf 4] B.V. (hierna: [bedrijf 4] ) opgericht. [bedrijf 6] en [bedrijf 2] hebben daarbij elk 50% van de aandelen in [bedrijf 4] verkregen. [bedrijf 4] heeft vervolgens [bedrijf 3] en de aandelen [bedrijf 5] overgenomen. Bij de overname van [bedrijf 3] is een bedrag van € 100.000 aan goodwill betaald voor gekapitaliseerde toekomstige winsten. De verkrijgingsprijs van het 100% aandelenbelang in [bedrijf 5] bedroeg € 98.691.

2.5.

Om de overname van [bedrijf 3] en de aandelen [bedrijf 5] door [bedrijf 4] te financieren hebben de aandeelhouders [bedrijf 6] en [bedrijf 2] ieder een lening van € 166.000, dan wel € 157.000, aan [bedrijf 4] verstrekt. De leningen hebben een looptijd van 10 jaar, een rentepercentage van 5,9% en zijn aflossingsvrij gedurende de looptijd. Daarnaast heeft de Rabobank een rekening-courantkrediet van € 100.000 verstrekt aan [bedrijf 4] .

2.6.

[bedrijf 6] heeft ter financiering van de lening aan [bedrijf 4] een leningsovereenkomst met dagtekening 24 april 2007 gesloten met belanghebbende en zijn echtgenote. In die leningsovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:

“1. De leninggever [Hof: belanghebbende en zijn echtgenote] zal een lening van € 157.000 verstrekken, welk bedrag leningnemer [Hof: [bedrijf 6] ] in leen zal aanvaarden.

2. De geldlening draagt een rente van 5,9% per jaar. (…)

3. De lening wordt aangegaan voor een looptijd van 10 jaren, derhalve tot 30 juni 2017.

4. De hoofdsom is gedurende de looptijd van de lening aflossingsvrij. (…)

5. Leningnemer verbindt zich om, zolang hij de uit deze overeenkomst voortvloeiende schuld, ter zake van de hoofdsom, rente en kosten, niet volledig aan de leninggever heeft afgelost en betaald, de thans aan hem toebehorende en de in de toekomst tot zijn bedrijf behorende bedrijfsinventaris, bedrijfsauto’s, overige vaste bedrijfsmiddelen, voorraden, huidige en toekomstige vorderingen, zonder schriftelijke toestemming van leninggever geheel noch ten dele te verkopen, in huurkoop te geven, te ruilen, te schenken of op andere wijze te vervreemden (...)

Tevens verbindt leningnemer zich om op de eerste vordering van leninggever, onder de bij deze gebruikelijke voorwaarden te zijnen behoeve een bezitloos pandrecht te vestigen op alle dan aan hem toebehorende bedrijfsinventaris, bedrijfsauto’s, overige vaste bedrijfsmiddelen en voorraden. Leningnemer zal tevens op de eerste vordering van Leninggever, bij geregistreerde onderhandse akte ten behoeve van leninggever een stil pandrecht vestigen op alle huidige en toekomstige vorderingen. (…)”.

2.7.

Om de in 2.4 vermelde kapitaalstorting in [bedrijf 6] en de in 2.6 vermelde lening aan [bedrijf 6] te kunnen financieren hebben belanghebbende en zijn echtgenote geleend bij de Rabobank.

2.8.

In het financieringsvoorstel van de Rabobank van 3 april 2007 inzake het rekeningcourantkrediet van [bedrijf 4] staat vermeld dat de leningen aan belanghebbende, zijn echtgenote en de heer [F] (particuliere financiering) en het rekening-courantkrediet van € 100.000 aan [bedrijf 4] een onlosmakelijk geheel zijn. Het financieringsvoorstel is gericht aan [bedrijf 4] , [bedrijf 6] , [bedrijf 2] , belanghebbende en [F] . De Rabobank heeft volgens het financieringsvoorstel de volgende zekerheden geëist:

- De verpanding van de inventaris op alle huidige en toekomstige inventaris van het bedrijf;

- De verpanding van de huidige en toekomstige voorraden;

- De verpanding van de huidige en toekomstige bedrijfsvorderingen op derden;

- De verpanding van de huidige en toekomstige transportmiddelen;

- [bedrijf 6] en [bedrijf 2] zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de rekening-courant van € 100.000;

- De twee leningen van € 166.000 van [bedrijf 6] en [bedrijf 2] aan [bedrijf 4] worden achtergesteld bij alle vorderingen van de Rabobank;

- Een bankborgtocht van € 100.000 wordt afgegeven door belanghebbende voor alle verplichtingen van [bedrijf 4] aan de bank;

- Een tweede hypotheek van € 200.000 op het woonhuis van belanghebbende en zijn echtgenote.

2.9.

De winsten van [bedrijf 5] in de jaren voor de overname bedroegen € 15.000 (2004 en 2005) respectievelijk € 17.000 (2006). [bedrijf 4] heeft in 2007, 2008 en 2010 verliezen geleden van € 97.310 (2007), € 163.335 (2008) en € 557.254 (2010).

2.10.

Met dagtekening 14 januari 2008 hebben belanghebbende en zijn echtgenote een tweede leningsovereenkomst met [bedrijf 6] gesloten om een investering in transportmiddelen door [bedrijf 4] mogelijk te maken. De tweede leningsovereenkomst voorziet in de verstrekking van een lening van € 50.000 en kent vergelijkbare voorwaarden als in onderdeel 2.6 zijn vermeld, zij het dat het rentepercentage 5.1 bedraagt. Dit bedrag van € 50.000 hebben belanghebbende en zijn echtgenote op hun beurt van de Rabobank geleend, voor 10 jaar, aflossingsvrij en tegen 5.1% rente. Naast de zekerheden van de vorige lening krijgt de Rabobank nu ook een pandrecht op alle activa van [bedrijf 6] .

2.11.

In 2008 is [bedrijf 2] failliet gegaan. Vervolgens heeft [bedrijf 7] B.V. (hierna: [bedrijf 7] ) de aandelen in [bedrijf 2] gekocht en daarmee een indirect belang van 50% in [bedrijf 4] verworven. Op 30 juni 2011 heeft [bedrijf 6] haar vorderingen op [bedrijf 4] kwijtgescholden en haar aandelenbelang in [bedrijf 4] aan [bedrijf 7] verkocht voor € 1.

2.12.

Belanghebbende heeft op 11 november 2014 aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 gedaan. Belanghebbende heeft op 4 december 2014 een herziene aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 ingediend, waarbij voor het eerst bij de post ‘kosten bij resultaat ter beschikking stellen vermogensbestanddelen’ een voorziening ter grootte van € 25.875 is gevormd voor de oninbaarheid van de onder 2.6 en 2.10 vermelde leningen verstrekt aan [bedrijf 6] .

2.13.

De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV over het jaar 2013 conform de aangifte van 11 november 2014 opgelegd. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de ontvangen rente op de leningen aan [bedrijf 6] wegens oninbaarheid op nihil gewaardeerd. De afwaardering van de aan [bedrijf 6] verstrekte leningen ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden heeft de Inspecteur niet toegestaan.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de leningen aan [bedrijf 6] gedeeltelijk kunnen worden afgewaardeerd ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van zogenoemde onzakelijke leningen.

Belanghebbende is van mening dat de leningen aan [bedrijf 6] gedeeltelijk kunnen worden afgewaardeerd ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden, omdat het geen onzakelijke leningen zijn. De Inspecteur is de opvatting toegedaan dat de leningen onzakelijk zijn en afwaardering ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden niet mogelijk is.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2013 met inachtneming van een afwaardering van de leningen aan [bedrijf 6] ter grootte van € 25.875 ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing