Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-06-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2708, 17/00275
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-06-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2708, 17/00275
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 21 juni 2018
- Datum publicatie
- 25 september 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2018:2708
- Zaaknummer
- 17/00275
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting. Met het enkel overleggen van een kopie van een parkeerkaartje heeft belanghebbende onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij de door hem verschuldigde parkeerbelasting heeft betaald. Niet valt uit te sluiten dat een kaartje dat achteraf is overgelegd ook achteraf is verkregen. De stelling van belanghebbende dat het parkeerkaartje op de deurmat is gevallen verdraagt zich niet met zijn stelling in zijn bezwaarschrift dat de parkeerwacht het kaartje dat achter de voorruit zat kennelijk niet heeft gezien.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00275
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant te ‘s-Hertogenbosch (hierna: de Rechtbank) van 27 februari 2017, nummer SHE 16/1911 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende na te vermelden naheffingsaanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 63,20. De naheffingsaanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Heffingsambtenaar gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank geen griffierecht geheven.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Bij een controle op 2 mei 2016 om 15.40 uur is geconstateerd dat een personenauto met kenteken [kenteken] (hierna: het voertuig) geparkeerd stond op een parkeerplek op de locatie Keizersgracht te Eindhoven. Deze locatie is door het College van Burgemeester en Wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. Het aanwijzingsbesluit is gebaseerd op de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2016 zoals op 3 november 2015 vastgesteld door genoemd College (hierna: de verordening).
Een parkeercontroleur van de gemeente heeft op de hiervoor vermelde datum en het hiervoor vermelde tijdstip geconstateerd dat achter de voorruit geen parkeerkaartje zichtbaar was. Hij heeft daarop aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelastingen opgelegd (hierna: de naheffingsaanslag) ten bedrag van € 63,20, bestaande uit één uur parkeerbelasting voor de betreffende locatie groot € 3,20 en € 60 aan kosten betreffende de naheffingsaanslag.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. In het bezwaarschrift heeft belanghebbende het volgende vermeld:
“Bijgaand stuur ik kopie van mijn parkeer ticket toe.
Waarschijnlijk heeft bovengenoemde parkeer wachter mijn ticket niet achter de voorruit
gezien …
(…)”.
In zijn (aanvullend) beroepschrift bij de Rechtbank heeft belanghebbende het volgende vermeld:
“Ik heb al twee duidelijk per brief aangegeven dat ik mijn parking ticket wel degelijk
gekocht heb, mijn ticket is met dichtgooiend van de deur op mijn deurmat gevallen.
(…)”.
In het hoger beroepschrift heeft belanghebbende het volgende vermeld:
“In antwoord op brief van 7 maart (zie bijlage1) kan ik vertellen dat ik de waarheid spreek en
mijn auto ticket zelf betaald heb.
(…)”.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en vernietiging van de naheffingsaanslag. De Heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.