Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-06-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2788, 16/03809

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-06-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2788, 16/03809

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
29 juni 2018
Datum publicatie
4 juli 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:2788
Zaaknummer
16/03809
Relevante informatie
Waterschapswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 122h

Inhoudsindicatie

Aanslag zuiveringsheffing; artikel 122h, lid 5, van de Waterschapswet. Woonruimten op een recreatieterrein die ter beschikking zijn gesteld aan arbeidsmigranten zijn niet langer aan te merken als voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimten. Het Hof vermindert de aanslag zuiveringsheffing.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/03809

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 30 augustus 2016, nummer SHE 15/2974 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Heffingsambtenaar van Waterschap de Dommel te Boxtel

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende de hierna te vermelden aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 de aanslag in de zuiveringsheffing opgelegd naar een bedrag van [bedrag] (hierna: de aanslag), welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Heffingsambtenaar is gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 331.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 503. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Heffingsambtenaar heeft schriftelijk gedupliceerd.

1.5.

De zitting heeft plaatsgehad op 19 april 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [A] , gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van [B] en namens de Heffingsambtenaar, [C] en [D] .

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Het recreatieterrein waarop de aanslag betrekking heeft omvat in totaal 55 recreatiewoningen; daarvan zijn er 39 verhuurd ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten en zijn er negen in particuliere eigendom. Op het recreatieterrein bevindt zich verder een centrumgebouw met horecagelegenheid en een zwembad. Eigenaar van het recreatieterrein met de opstallen is [bedrijf] B.V.. Belanghebbende huurde dit recreatieterrein met opstallen in ieder geval tot 1 januari 2014 volledig van [bedrijf] B.V..

2.2.

Belanghebbende verhuurt de 39 recreatiewoningen via een verhuurorganisatie aan een uitzendbureau, welk uitzendbureau vervolgens de huisvesting verzorgt voor arbeidsmigranten. De gemeente gedoogt het verblijf van de arbeidsmigranten tot in ieder geval het jaar 2019.

2.2.

In de vergadering van 11 december 2013 heeft het algemeen bestuur van waterschap De Dommel de Verordening zuiveringsheffing Waterschap de Dommel (hierna: de Verordening) vastgesteld. De Verordening luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

Artikel 1

Deze verordening verstaat onder:

(…)

e. woonruimte: een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;

f. bedrijfsruimte: een naar zijn aard en inrichting als afzonderlijk geheel te beschouwen ruimte of terrein, niet zijnde een woonruimte, een zuiveringtechnisch werk of een riolering;

(…)

Artikel 3

1 Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak inzake het zuiveren van afvalwater, wordt onder de naam zuiveringsheffing een directe belasting geheven ter zake van direct of indirect afvoeren op een zuiveringtechnisch werk in beheer bij het waterschap.

2 Aan de heffing worden onderworpen:

a. ter zake van het afvoeren vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;

b. ter zake van het afvoeren anders dan bedoeld onder a: degene die afvoert.

3 Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, is heffingsplichtig:

a. in geval van gebruik van een woonruimte door de leden van een huishouden: degene die door de ambtenaar belast met de heffing is aangewezen;

b. in geval van gebruik door degene aan wie een deel van een bedrijfsruimte in gebruik is gegeven: degene die dat deel in gebruik heeft gegeven met dien verstande dat degene die het deel in gebruik heeft gegeven, bevoegd is de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;

c. in geval van het voor volgtijdig gebruik ter beschikking stellen van een woonruimte of bedrijfsruimte: degene die die ruimte ter beschikking heeft gesteld, met dien verstande dat degene die de ruimte ter beschikking heeft gesteld, bevoegd is de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie de ruimte ter beschikking is gesteld.

(…)

Artikel 7

1. Het aantal vervuilingseenheden van zuurstofbindende en andere stoffen wordt berekend met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens. De meting, bemonstering, analyse en berekening geschieden met in achtneming van de in Bijlage I opgenomen voorschriften.

(…)

Artikel 10

1 In afwijking van het bepaalde in artikel 7, eerste lid, kan het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een kalenderjaar voor een bedrijfsruimte of een onderdeel daarvan worden vastgesteld met behulp van de in Bijlage II van deze verordening opgenomen afvalwatercoëfficiënten, indien door de heffingsplichtige aannemelijk is gemaakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een kalenderjaar 1.000 of minder bedraagt en dit aantal aan de hand van de hoeveelheid ingenomen water kan worden bepaald.

2 Het aantal vervuilingseenheden als bedoeld in het eerste lid wordt berekend volgens de formule A x B, waarbij

A = het aantal m3 in het kalenderjaar ten behoeve van de bedrijfsruimte of het onderdeel van de bedrijfsruimte ingenomen water;

B = de afvalwatercoëfficiënt behorende bij de klasse van de in bijlage II opgenomen tabel met de klassengrenzen waarbinnen de vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik per m³ ten behoeve van de bedrijfsruimte of van het onderdeel van de bedrijfsruimte ingenomen water is gelegen.

(…)

Artikel 16

1 In afwijking van artikel 7, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een woonruimte worden afgevoerd, gesteld op drie vervuilingseenheden. De vervuilingswaarde van de stoffen, die vanuit een door één persoon gebruikte woonruimte worden afgevoerd, bedraagt één vervuilingseenheid.

2 Het eerste lid is niet van toepassing op de voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimten die zich bevinden op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd. De in de vorige volzin bedoelde woonruimten worden tezamen aangemerkt als een bedrijfsruimte dan wel als onderdeel van een bedrijfsruimte.

2.3.

De voor belanghebbende geldende afvalwatercoëfficiënt is 0,023.

2.4.

In een ongedateerde voorovereenkomst met nr. [nummer] .1 is het volgende vermeld:

“Partij A: Verhuurder, [bedrijf] bv, vertegenwoordigt door Dhr. [E] en Dhr. [F]

Partij B: Huurder/exploitant vertegenwoordigt door Dhr. [G] .

Partijen komen overeen:

dat Partij B het horeca/hoofd/centrumgebouw van [H] , [adres] 17 te [vestigingsplaats]

bestaande uit o.a. restaurant, hotel, zwembad en congreszalen in principe voor tenminste 3

jaren huurt, voor drie jaar om niet, van Partij A middels een nader op te stellen uitgewerkte

overeenkomst waarbij wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

• De exploitatie betreft het gehele horeca/hoofd/centrumgebouw incl. zwembad,

hotelkamers, zalen en restaurant.

• Er wordt gezamenlijk een ruimte bepaald welke vanbuitenuit bereikbaar is voor [bedrijf]

b.v.

• De exploitatie wordt volledig gescheiden van de exploitatie van de bungalows. Fysiek

geldt dat ook voor het gebruik van het horeca/hoofd/centrumgebouw.

(…)

• De voortzettingsmogelijkheden moeten nog verder worden uitgewerkt waarbij er

o.a. de mogelijkheden zijn van voortzetting of het in loondienst voortzetten van de

werkzaamheden als manager/bedrijfsleider (…).

Partij A: Partij B:

Handtekening Handtekening Handtekening

[E] [F] [G] .”

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Heeft de Heffingsambtenaar ten onrechte het centrumgebouw met horeca, zwembad en zeven recreatiewoningen in de heffing betrokken?

  2. Brengt de verhuur van 39 recreatiewoningen ten behoeve van huisvesting van arbeidsmigranten mee dat deze recreatiewoningen niet langer bestemd zijn voor recreatiedoeleinden en moet op grond daarvan de onderhavige heffing achterwege blijven dan wel plaatsvinden tegen forfaitair tarief?

Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Heffingsambtenaar en vermindering van de aanslag tot een bedrag van € 5.630,04. De Heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4 Gronden

5 Beslissing