Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-06-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2792, 17/00728 tot en met 17/00732

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-06-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2792, 17/00728 tot en met 17/00732

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
29 juni 2018
Datum publicatie
27 september 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:2792
Formele relaties
Zaaknummer
17/00728 tot en met 17/00732

Inhoudsindicatie

WOZ waarde en aanslagen gemeentelijke heffingen. Heffingsambtenaar niet gehouden aan een niet aanvaard compromisvoorstel. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank dat belanghebbende zich voor kwijtschelding van de aanslagen tot de civiele rechter moet wenden.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 17/00728 tot en met 17/00732

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West Brabant (hierna: de Rechtbank) van 7 september 2017, nummer BRE 16/8725 tot en met 16/8728 en BRE 17/3766, in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende de hierna onder 1.1. en 1.3 vermelde uitspraken op bezwaar van de Heffingsambtenaar d.d. 30 september 2016 respectievelijk 14 april 2017 en de beslissingen van de invorderingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant (hierna: de Invorderingsambtenaar) d.d. 18 september 2016.

1 Ontstaan en loop van het geding

De in beroep bestreden beslissingen.

Door de Rechtbank afgedaan onder de zaaknummers BRE 16/8725 tot en met 16/8728:

1.1.

De zaken onder nummers BRE 16/8725 tot en met 16/8728 hebben betrekking op:

- De uitspraken van de Heffingsambtenaar van 30 september 2016 op de bezwaren van belanghebbende tegen de beschikkingen waarbij de onroerende zaken, plaatselijk bekend als [adres 1] 5 te [plaats] (hierna: [adres 1] 5) en [adres 2] 26 te [woonplaats] (hierna: [adres 2] 26), zijn gewaardeerd op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) en de tegelijk met die beschikkingen bekendgemaakte aanslagen onroerende-zaakbelastingen en watersysteemheffing eigenaren voor de jaren 2015 en 2016 (hierna: de samenhangende aanslagen); bij deze uitspraken heeft de Heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak [adres 1] 5 per waardepeildatum 1 januari 2014 verlaagd van € 275.000 naar € 272.000 en per 1 januari 2015 gehandhaafd op € 282.000, en de waarde van [adres 2] 26 per waardepeildatum 1 januari 2014 verlaagd van € 447.000 naar € 304.000 en per 1 januari 2015 van € 447.000 naar € 307.000, onder dienovereenkomstige aanpassing/handhaving van de samenhangende aanslagen;

- De beslissingen van de Invorderingsambtenaar van 18 september 2016 om geen kwijtschelding te verlenen van de voor de jaren 2015 en 2016 aan belanghebbende opgelegde aanslagen onroerende-zaakbelastingen, rioolheffing, afvalstoffenheffing, watersysteemheffing en zuiveringsheffing (hierna: de aanslagen).

1.2.

Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank in de zaken met het kenmerknummer BRE 16/8725 en 16/8727 van belanghebbende een griffierecht geheven van (telkens) € 46. De Rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard voor zover de beroepen betrekking hebben op het niet verlenen van kwijtschelding van de aanslagen en vastgesteld dat ter zake daarvan uitsluitend bij de civiele rechter een vordering kan worden ingesteld, de beroepen voor het overige gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de vastgestelde waarde van de onroerende zaak gelegen aan de [adres 1] 5, per waardepeildatum 1 januari 2014 verminderd tot € 267.000 en per waardepeildatum 1 januari 2015 verminderd tot

€ 275.000, de hiermee samenhangende aanslagen dienovereenkomstig verminderd, de vastgestelde waarde van de onroerende zaak gelegen aan de [adres 2] 26, per waardepeildatum 1 januari 2014 en per 1 januari 2015 verminderd tot (telkens) € 298.000, de hiermee samenhangende aanslagen dienovereenkomstig verminderd en gelast dat de Heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 92 aan hem vergoedt;

Door de Rechtbank afgedaan onder het zaaknummer BRE 17/3766:

1.3.

De zaak onder nummer BRE 17/3766 heeft betrekking op:

De uitspraken van de Heffingsambtenaar van 14 april 2017 op de bezwaren van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslagen rioolheffing, afvalstoffenheffing, watersysteemheffing en zuiveringsheffing voor het jaar 2017 met betrekking tot de woning gelegen aan de [adres 1] 5 te [plaats] .

1.4.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de uitspraken op bezwaar, zich onbevoegd verklaard voor zover het beroep betrekking heeft op het verzoek om kwijtschelding van de aanslagen en vastgesteld dat ter zake daarvan uitsluitend bij de civiele rechter een vordering kan worden ingesteld.

1.5.

Tegen deze in twee processen-verbaal verenigde (vijf) mondelinge uitspraken heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van het Hof alleen in de zaak met het kenmerknummer 17/00728 van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 17 mei 2018 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [A] .

1.7.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende (kort) voor de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn ter zitting in afschrift verstrekt aan de Heffingsambtenaar, die, na kennisneming ervan, heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen het tot de gedingstukken rekenen van die stukken.

1.8.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

Met betrekking tot de woning [adres 1] 5

2.1.

De Heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen op grond van artikel 22 van de Wet WOZ de waarde van de woning [adres 1] 5, per waardepeildatum 1 januari 2014, vastgesteld voor het kalenderjaar 2015 op € 275.000 en per waardepeildatum 1 januari 2015, vastgesteld voor het kalenderjaar 2016 op € 282.000. In de desbetreffende geschriften zijn ook de samenhangende aanslagen bekendgemaakt. In de uitspraken op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar de waarde van de woning, per waardepeildatum 1 januari 2014, verlaagd tot € 272.000 en per waardepeildatum 1 januari 2015 gehandhaafd op € 282.000 en heeft hij de samenhangende aanslagen, voor zover van toepassing, dienovereenkomstig verminderd.

2.2.

Bij brief van 23 februari 2017 heeft de Heffingsambtenaar aan de Rechtbank bericht dat hij met betrekking tot de WOZ-waarde van de woning [adres 1] 5, het volgende door hem bij de brief gevoegde compromis aan belanghebbende heeft voorgelegd:

“- 2015, [adres 1] 5 vermindering Woz waarde naar € 259.000;

- 2016, [adres 1] 5 vermindering Woz waarde naar € 265.000;

(…..)

-Vermindering aanslagen o.b.v. bovengenoemde waardes;

- Vergoeding griffierechten.

(….)

Indien u zich kunt vinden in bovengenoemd compromis, verzoek ik u het beroepschrift in te trekken bij de rechtbank. Na bevestiging van intrekking, wordt e.e.a. zo snel mogelijk administratief afgewikkeld. Een reactie van uw zijde stel ik zeer op prijs. Gelieve hiervoor te reageren via deze mail.”.

2.3.

Bij brief van 28 februari 2017 heeft de griffier van de Rechtbank de in 2.2 genoemde brief aan belanghebbende gestuurd met het verzoek de Rechtbank binnen twee weken te berichten of belanghebbende vanwege de inhoud van die brief zijn beroep wil handhaven. Aangezien belanghebbende daar niet op reageerde, heeft de griffier van de Rechtbank hem bij brief van 20 maart 2017 zijn eerdere brief in herinnering gebracht. Belanghebbende heeft daarop bij brief van 5 april 2017, een dag daarna binnengekomen bij de Rechtbank, bericht “dat ik op basis van de inhoud van de brief van de heffingsambtenaar van de gemeente Bergen op Zoom geen redenen heb gezien om mijn beroep in te trekken.”.

2.4.

Bij het verweerschrift in eerste aanleg zijn twee taxatierapporten gevoegd, opgemaakt 26 april 2017, betreffende [adres 1] 5 waarin taxateur [B] een waarde taxeert van € 267.000 (waardepeildatum 1 januari 2014) respectievelijk € 275.000 (waardepeildatum 1 januari 2015). De Heffingsambtenaar heeft in het verweerschrift in eerste aanleg geconcludeerd dat de waarde moet worden vastgesteld op die respectievelijke getaxeerde waarden. De Rechtbank heeft deze nadere waardevaststellingen in haar uitspraak gevolgd.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Belanghebbende heeft ongeclausuleerd hoger beroep ingesteld tegen de vijf hiervóór genoemde (mondelinge) uitspraken van de Rechtbank.

Naar belanghebbende ter zitting van het Hof desgevraagd en in afwijking van zijn (in een laat stadium nog aangevulde) hoger beroepschrift uitdrukkelijk heeft verklaard, houdt partijen in hoger beroep nog verdeeld de waarde van de woning [adres 1] 5 per de waardepeildata 1 januari 2014 en 2015; de eventuele dienovereenkomstige vermindering van de daarmee samenhangende aanslagen is een afgeleide en geen zelfstandige grief.

Volgens belanghebbende bedraagt die nog in geschil zijnde waarde – overeenkomstig het in februari 2017 gedane compromisaanbod door de Heffingsambtenaar – € 259.000 respectievelijk € 265.000.

De Heffingsambtenaar concludeert tot handhaving van de (nog) in geschil zijnde waardes op € 267.000 respectievelijk € 275.000.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben partijen hier nog het volgende aan toegevoegd, zakelijk weergegeven:

Belanghebbende:

Na uitleg door de voorzitter, begrijp ik dat het Hof alleen inhoudelijk kan oordelen over de hoogte van de WOZ-waarden (de daarmee samenhangende aanslagen worden immers dienovereenkomstig aangepast) en dat de overige door mij aangevoerde grieven, gelijk de Rechtbank heeft geoordeeld, thans niet tot het door mij verlangde resultaat kunnen leiden.

Mijn grootste probleem bestaat er in dat ik de onderwerpelijke aanslagen niet kan betalen. Ik begrijp nu dat ik met betrekking tot mijn verzoeken om kwijtschelding bij de civiele rechter moet zijn. Die weg heb ik inmiddels ingeslagen en ik heb onlangs van het Kantongerecht te [plaats] bericht ontvangen dat aldaar een procedure is aangelegd. Mijn verzoek om aanhouding van de behandeling van deze zaken kan daarom als niet geschreven worden beschouwd. Ook mijn verzoek om ontheffing van betaling van de desbetreffende aanslagen over de periode 25 februari 2017 tot en met 31 december 2017 (kenmerk Hof 17/00732), kan, naar ik nu begrijp, in hoger beroep tot niets leiden.

Desgevraagd door de voorzitter verklaar ik dat ik de hiervoor bedoelde, overige grieven in hoger beroep om mij moverende redenen toch niet wil intrekken.

De onderhavige voor [adres 2] 26 vastgestelde waarde van (telkens) € 298.000 is niet in geschil.

Feitelijk bezien, resteert in hoger beroep dus nog de juistheid van de vaststelling van de WOZ-waarde van de [adres 1] 5 (met als afgeleide de daarmee samenhangende aanslagen over 2015, 2016 en 2017).

Ik ben van mening dat de Heffingsambtenaar gehouden dient te worden aan het compromisvoorstel dat hij zelf mij heeft gedaan bij brief van op of omstreeks 23 februari 2017, inhoudende een vaststelling van de WOZ-waarde van [adres 1] 5 per 1 januari 2014 op € 259.000 en per 1 januari 2015 op € 265.000. Diezelfde Heffingsambtenaar heeft daarbij immers medegedeeld dat de waardes te hoog zijn vastgesteld en dat ook de taxateur zich kan vinden in de gepresenteerde compromissoire waarde-voorstellen.

De Heffingsambtenaar:

Na lezing van de door belanghebbende kort voor de zitting ingediende stukken ga ik ermee akkoord dat deze tot de gedingstukken worden gerekend.

Belanghebbende heeft het indertijd door mij gedane compromisvoorstel met betrekking tot de woning aan de [adres 1] 5 niet geaccepteerd en daarmee verviel het voorstel. Vervolgens heeft onze taxateur opnieuw getaxeerd en dat leidde tot de – ten opzichte van het compromisaanbod - iets hogere waardevaststellingen met betrekking tot die woning van

€ 267.000 (per 1 januari 2014) respectievelijk € 275.000 (1 januari 2015) en daar persisteer ik bij.

Ik begrijp van belanghebbende dat er inmiddels een civiele (kwijtscheldings)procedure door hem aanhangig is gemaakt. Ik ga ervan uit dat de Invorderingsambtenaar daar wel voor zal worden benaderd.

3.3.

Belanghebbende concludeert, voor zover nog van belang, tot vaststelling van de WOZ-waarden voor de woning [adres 1] per 1 januari 2014 van € 259.000 en per 1 januari 2015 van € 265.000, met dienovereenkomstige vermindering van de daarmee samenhangende aanslagen. De Heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van de hoger beroepen en tot bevestiging van de uitspraken van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing