Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-07-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2858, 16/03517
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-07-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2858, 16/03517
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 6 juli 2018
- Datum publicatie
- 10 oktober 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2018:2858
- Zaaknummer
- 16/03517
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is ten onrechte niet gehoord in bezwaar, maar het Hof verwerpt de stelling van belanghebbende dat de zaak moet worden teruggewezen naar de Inspecteur om alsnog te worden gehoord op zijn bezwaar. De gemachtigde heeft tijdens de zitting in eerste aanleg de Rechtbank uitdrukkelijk toestemming gegeven om zelf in de zaak te voorzien. Het is in strijd met een goede procesorde om daarop in hoger beroep terug te komen.
Uitspraak
Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/03517
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 7 juli 2016, nummer BRE 14/3110 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.816 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.364. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 444. De aanslag en de beschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan deze vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft het Hof bij brieven van respectievelijk 16 april 2018, 25 april 2018 en 30 april 2018 verzocht om het onderzoek ter zitting te verdagen.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
De zitting heeft plaatsgehad op 16 mei 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord namens de Inspecteur, de heer [A] . Belanghebbende is, met telefonisch bericht daarvan, niet verschenen.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
De echtgenote van belanghebbende verblijft in een verzorgingshuis. Belanghebbende verleent dagelijks zorg aan zijn echtgenote.
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2011 gedaan. Daarbij heeft belanghebbende een persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen berekend naar de volgende bedragen:
kosten medicijnen € 750
uitgaven vervoer i.v.m. ziekte of invaliditeit € 525
extra uitgaven kleding en beddengoed € 750
genees- en heelkundige hulp € 18.751
reiskosten ziekenbezoek € 1.387
tot een totaal na toepassing van de drempel van € 20.544.
Daarnaast heeft belanghebbende onder andere een bedrag van € 483 aangegeven als weekenduitgaven gehandicapten.
De Inspecteur heeft naar aanleiding van de aangifte aanvullende informatie verzocht met betrekking tot de aftrek specifieke zorgkosten en weekenduitgaven gehandicapten. Belanghebbende heeft bij brief van 7 februari 2014 daarop gereageerd.
De Inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2011 de aftrek specifieke zorgkosten gecorrigeerd. Hij heeft daarbij de volgende bedragen in aftrek toegelaten:
uitgaven voor vervoer i.v.m. ziekte en invaliditeit € 245
extra uitgaven voor kleding en beddengoed € 300
reiskosten ziekenbezoek € 1.509
tot een totaal na toepassing van de drempel van € 435.
De aftrek weekenduitgaven voor gehandicapten is voor het gehele opgevoerde bedrag gecorrigeerd. De totale correctie bedraagt hierdoor € 20.592.
Belanghebbende heeft in zijn brief van 10 juni 2016 aan de Rechtbank het volgende vermeld:
“Horen, tot mijn spijt heeft er géén hoorzitting plaatsgehad, en betreurt de belanghebbende ten zeerste hiervoor géén uitnodiging te hebben gehad vd.Belastingdiensten, ten einde de inhoud, van verzoek om informatie en afwijking, van mijn schrijven aan [B] ,cs.van.dd.vr.07.02.2014,etc.te verifiëren en toe te lichten.”
In het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg is het volgende vermeld:
“De gemachtigde van belanghebbende verklaart: (…) Er is niet gehoord in beroep. Belanghebbende heeft ook niet verzocht om te worden gehoord. De zaak hoeft niet te worden teruggewezen.
De inspecteur verklaart: ik ben van mening dat belanghebbende niet meer kosten aan wassen heeft gemaakt dan reeds is toegekend. Indien de hoorplicht is geschonden dan dient het griffierecht te worden vergoed. Geen aanleiding voor proceskosten. Voor 2011 was er geen rechtsregel die voorschreef dat dat gehoord dient te worden. In 2014 was die regel er wel. In dat geval had gehoord moeten worden.”
Het Hof heeft belanghebbende bij brief van 24 juli 2017 op de hoogte gesteld van het voornemen zijn hoger beroep te behandelen op 15 november 2017. Belanghebbende heeft daarop bij brief van 28 juli 2017 gereageerd:
“Het is mijn voornemen om middels een externe gemachtigde mijn hoger beroep iz. BK-SHE 16/03517 te laten behartigen.
Ivm de vakantieperiode is het voor mij nog ongewis welke externe gemachtigde/partij het voornemen heeft om namens mij in de hoger beroep casus BK-SHE 16/03517 op te treden. En verzoek ik u om uw voorgenomen voorafkondiging van wo. 15.11.2017 en verhinderdata vooralsnog in beraad te houden en te nemen, en mij hiervan schriftelijk te verwittigen.”
In de brief van 15 maart 2018 heeft het Hof belanghebbende het volgende meegedeeld:
“Het hof is eerder voornemens geweest uw hoger beroep te behandelen op respectievelijk 15 november 2017, 1 februari 2018 en 15 maart 2018. Steeds hebt u verzocht een andere datum te bepalen wegens verhindering uwerzijds. Het hof heeft daarin steeds toegestemd.
In uw laatste brief van 31 januari 2018 verzoekt u het hof de zitting te bepalen in week 19 en dat u die week op 7 en 9 mei verhinderd bent. Het hof heeft in week 9 [Hof: bedoeld zal zijn ‘19’] alleen zitting op woensdag 9 mei. Dat gaat dus ook niet lukken.
Het hof zal uw beroep behandelen op woensdag 16 mei 2018. U ontvangt nog nader bericht over het tijdstip van aanvang van de mondelinge behandeling.”
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Dient de zaak te worden teruggewezen naar de Inspecteur om belanghebbende alsnog te horen op het bezwaar?
2. Heeft belanghebbende recht op aftrek van specifieke zorgkosten van € 20.544?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen de Inspecteur hieraan ter zitting heeft toegevoegd wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakt proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en terugwijzing van de zaak naar de Inspecteur om belanghebbende alsnog te horen op het bezwaar. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.