Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-07-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2861, 17/00229
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-07-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2861, 17/00229
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 6 juli 2018
- Datum publicatie
- 10 oktober 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2018:2861
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:2130
- Zaaknummer
- 17/00229
Inhoudsindicatie
Blh kan geen negatief loon in aanmerking nemen, omdat blh in het onderhavige jaar niets heeft (terug)betaald.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00229
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 3 maart 2017, nummer BRE 16/409, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde aanslag en beschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 107.583 (hierna: de aanslag). Gelijktijdig is bij beschikking een bedrag van € 1.723 aan heffingsrente in rekening gebracht. De Inspecteur heeft de aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.435. De beschikking heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd tot een bedrag van € 301.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 24 mei 2018 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer
[A] en mevrouw [B] . Het hoger beroep in de onderhavige zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met het hoger beroep in de zaak 17/00230.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende, geboren op [geboortedatum] 1948, heeft in de periode 1 april 2000 tot en met 2 december 2010 als voorzitter van de Raad van Bestuur in dienstbetrekking gewerkt bij (de rechtsvoorgangster van) de stichting [C] (hierna: [C] ).
Belanghebbende en [C] hebben hun geschilpunten omtrent de beëindiging van de arbeidsrelatie voorgelegd aan het Scheidsgerecht Gezondheidszorg. In haar uitspraak van 23 juni 2011 heeft het Scheidsgerecht Gezondheidszorg onder meer beslist dat belanghebbende recht heeft op uitbetaling van niet opgenomen verlof. Belanghebbende heeft in dat verband recht op een bedrag van € 39.148. In voornoemde uitspraak van het scheidsgerecht is verder opgenomen dat belanghebbende wordt veroordeeld tot (terug)betaling van een schadevergoeding, ten onrechte genoten variabele vergoedingen in 2007 en 2008 en uitgaven die betrekking hebben op een privévakantie en (scheepvaart)navigatieapparatuur.
Op belanghebbendes jaaropgaaf van [C] voor het jaar 2011 staat een bedrag aan loon van € 39.148. Dit bedrag is niet aan belanghebbende uitbetaald. Ten aanzien van dit bedrag is € 20.472 aan loonheffingen ingehouden en afgedragen.
Belanghebbende heeft bij het doen van de aangifte IB/PVV 2011 een negatief loon van € 6.514 in aanmerking genomen in verband met de afwikkeling van zijn dienstbetrekking bij [C] . Belanghebbende heeft hierbij rekening gehouden met de onder 2.3 vermelde bedragen aan loon en afgedragen loonheffing en de onder 2.2 vermelde (terug)betaling van ten onrechte genoten variabele vergoedingen en een schadevergoeding.
In september 2012 hebben belanghebbende en [C] een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin zij overeenkomen om af te zien van alle aanspraken uit hoofde van het onder 2.2 vermelde arbitraal vonnis. Partijen komen overeen om volledig af te zien van de tenuitvoerlegging van het vonnis van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg en verlenen elkaar ook voor het overige finale kwijting. Zowel belanghebbende als [C] had op dat moment nog op geen enkele wijze uitvoering gegeven aan het arbitraal vonnis.
De Inspecteur is bij het opleggen van de aanslag afgeweken van de ingediende aangifte en heeft de aftrek van negatief loon geweigerd.
De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.435. Voor zover hier van belang heeft de Inspecteur na vermindering, al dan niet gesaldeerd, een bedrag aan loon van GGZ van € 0 in aanmerking genomen en een bedrag aan afgedragen loonheffingen van € 20.472.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Kan belanghebbende een bedrag van € 6.514 als negatief loon in aanmerking nemen?
II. Is de beschikking heffingsrente terecht en tot het juiste bedrag gegeven?
Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken op bezwaar, tot een aanslag IB/PVV 2011 met inachtneming van een negatief loon van [C] van € 6.514 en vernietiging dan wel vermindering van de beschikking heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.