Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-07-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2862, 17/00230
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-07-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2862, 17/00230
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 6 juli 2018
- Datum publicatie
- 10 oktober 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2018:2862
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:2131
- Zaaknummer
- 17/00230
Inhoudsindicatie
Grieven tegen verzuimboete niet ondubbelzinnig ingetrokken. Verzuimboete en beschikking belastingrente terecht opgelegd.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00230
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 3 maart 2017, nummer BRE 16/1270, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde beschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 98.140 (hierna: de aanslag). Gelijktijdig zijn bij beschikking een verzuimboete van € 226 alsmede € 2.013 aan belastingrente in rekening gebracht. De Inspecteur heeft de aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.140. Bij in hetzelfde geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de beschikking belastingrente verminderd tot een bedrag van € 637 en de boetebeschikking verminderd tot een bedrag van € 52.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende in de onderhavige zaak geen griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 24 mei 2018 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer
[A] en mevrouw [B] . Het hoger beroep in de onderhavige zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met het hoger beroep in de zaak 17/00229.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende heeft met dagtekening 15 januari 2013 een voorlopige aanslag IB/PVV 2013 ontvangen die is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 90.008. Op basis van deze voorlopige aanslag is een teruggaaf verleend van € 30.160.
Met dagtekening 28 februari 2014 is belanghebbende uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2013 (hierna: de aangifte). Op 31 maart 2014 heeft belanghebbende om uitstel voor het indienen van de aangifte verzocht. De Inspecteur heeft uitstel verleend tot 1 september 2014.
Met dagtekening 19 september 2014 stuurt de Inspecteur belanghebbende een herinnering voor het doen van de aangifte. Belanghebbende wordt verzocht de aangifte uiterlijk 3 oktober 2014 in te dienen. Vanwege het uitblijven van de aangifte stuurt de Inspecteur met dagtekening 24 november 2014 een aanmaning voor het doen van de aangifte. Belanghebbende wordt gemaand de aangifte uiterlijk 8 december 2014 in te dienen. De Inspecteur wijst belanghebbende er tevens op dat het niet nakomen van de aangifteverplichting tot gevolg kan hebben dat een ambtshalve aanslag en een boete worden opgelegd.
De Inspecteur legt met dagtekening 16 december 2015 ambtshalve de aanslag op. Belanghebbende heeft op dat moment geen aangifte gedaan. De ambtshalve aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 98.140. Gelijktijdig heeft de Inspecteur bij beschikking een verzuimboete opgelegd ten bedrage van € 226 en € 2.013 belastingrente in rekening gebracht.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.140. Bij in hetzelfde geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de beschikking belastingrente verminderd tot een bedrag van € 637 en de boetebeschikking verminderd tot een bedrag van € 52.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Heeft belanghebbende zijn standpunt met betrekking tot de boetebeschikking tijdens de zitting van de Rechtbank prijsgegeven?
II. Indien vraag I ontkennend wordt beantwoord, is de opgelegde verzuimboete terecht opgelegd?
III. Is terecht en tot het juiste bedrag belastingrente in rekening gebracht?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken op bezwaar die zien op de beschikking belastingrente en de boetebeschikking en tot vernietiging van de boetebeschikking en de beschikking belastingrente. De Inspecteur concludeert bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
De aanslag is niet meer in geschil.