Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-07-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2879, 20-003061-16
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-07-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2879, 20-003061-16
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 10 juli 2018
- Datum publicatie
- 10 juli 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2018:2879
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2016:5305, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 20-003061-16
- Relevante informatie
- Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 10a, Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 15, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 69, Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, Rome, 04-11-1950 [Tekst geldig vanaf 01-08-2021] art. 6
Inhoudsindicatie
Fiscale fraudezaak. Niet-ontvankelijkheidsverweer omdat het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur zouden zijn geschonden is verworpen. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich - kort gezegd - schuldig heeft gemaakt aan het feitelijk leidinggeven aan het niet voldoen aan de suppletieplicht (feiten 1.A, 2.A en 3.A) en het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting (feiten 1.B, 2.B en 3.B). Het hof ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging ter zake van de feiten 1.A, 2.A en 3.A en veroordeelt de verdachte voor de feiten 1.B, 2.B en 3.B tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
Bewijsoverwegingen over het feitelijk leidinggeven en het opzet van de verdachte op het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting en het niet voldoen aan de suppletieplicht.
Overwegingen over de strafbaarheid van het bewezen verklaarde. Het hof komt tot de conclusie dat de wetgever niet heeft (willen) voorzien in de mogelijkheid van een strafrechtelijke vervolging van overtreding van artikel 10a van de AWR jo. artikel 15 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968. Het onder feit 1.A, feit 2.A en feit 3.A bewezen verklaarde levert daarom volgens de wet geen strafbaar feit op. Ook al zou de wetgever het onder feit 1.A, feit 2.A en feit 3.A hebben voorzien als strafbaar feit en als zodanig bij wet strafbaar hebben gesteld, dan dient naar het oordeel van het hof voor die bewezenverklaarde feiten alsnog ontslag van alle rechtsvervolging te volgen. De suppletieplicht van de artikelen 10a van de AWR jo. 15 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 is namelijk in strijd met het nemo-teneturbeginsel, oftewel het verbod van zelfincriminatie, zoals volgt uit artikel 6, tweede lid, van het EVRM en artikel 48, eerste lid, van het Handvest van de Grondrechten van Europese Unie. Wegens die strijdigheid dienen die genoemde fiscale bepalingen jegens de verdachte buiten toepassing te blijven. Het onder feit 1.A, feit 2.A en feit 3.A bewezen verklaarde kan derhalve ook op deze grondslag niet als strafbaar feit worden gekwalificeerd. Volgt ontslag van alle rechtsvervolging voor deze feiten.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003061-16
Uitspraak : 10 juli 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 27 september 2016 in de strafzaak met parketnummer 01-997554-151 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum in het jaar] 1966,
wonende te [woonadres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het onder feit 1 primair en subsidiair, feit 2 primair en subsidiair alsmede feit 3 primair en subsidiair ten laste gelegde – onder beperking van de pleegperiode – bewezen verklaard, dat gekwalificeerd als:- ‘medeplegen van opzettelijk een feit begaan, omschreven in artikel 68, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl zij telkens feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging’ (feiten 1, 2 en 3, telkens primair) en- ‘medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl zij telkens feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd’ (feiten 1, 2 en 3, telkens subsidiair),de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en haar veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van het bestanddeel ‘opzettelijk’ zoals aan de verdachte ten laste is gelegd onder de hierna te noemen feiten 1.A, 2.A en 3.A, en de onder die feiten ten laste gelegde overtredingen alsmede de onder de feiten 1.B, 2.B en 3.B ten laste gelegde misdrijven bewezen zal verklaren. Voorts is gevorderd de verdachte ter zake van de overtredingen schuldig te verklaren zonder oplegging van straf en haar ter zake van de misdrijven te veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman van de verdachte heeft primair de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit. Subsidiair heeft hij vrijspraak bepleit. Meer subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd, reeds omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en daarmee de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd. Het vonnis is bovendien niet te verenigen met de hiernavolgende beslissingen.
Tenlastelegging
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep wijziging van de tenlastelegging gevorderd, hetgeen door het hof is toegelaten. De feiten zijn hierdoor als cumulatief of alternatief aan de verdachte ten laste gelegd, in plaats van als primair en subsidiair (zoals in de oorspronkelijke, inleidende dagvaarding). Omwille van de leesbaarheid zullen de als gevolg van de wijziging cumulatief en alternatief ten laste gelegde feiten hierna telkens worden aangeduid als A en B.
Aan de verdachte is – na deze wijziging – ten laste gelegd dat:
1.A
[Transportonderneming 1] B.V. (verder te noemen ‘de B.V.’) in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 4 januari 2016 te Leende in de gemeente Heeze-Leende en/of in de gemeente Apeldoorn en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, opzettelijk deze niet, onjuist of onvolledig heeft verstrekt, terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft de B.V. en/of (een of meer van) haar mededader(s) toen aldaar – zakelijk weergegeven – (telkens) nadat de B.V. als belastingplichtige had geconstateerd dat door de B.V. over het 4e kwartaal 2009 en/of het 4e kwartaal 2010 en/of het 4e kwartaal 2013 (telkens) te lage, althans onjuiste aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van de B.V. waren/was gedaan, waardoor (telkens) te weinig belasting was betaald (DOC-009 7/9), (telkens) opzettelijk niet voldaan aan de verplichting om alsnog zo spoedig mogelijk bij wijze van suppletie op de door de bevoegde inspecteur, althans de Belastingdienst aangegeven wijze, juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven,
en/of
1.B[Transportonderneming 1] B.V. (verder te noemen ‘de B.V.’) op drie, althans een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2009 tot en met 30 januari 2014 te Leende in de gemeente Heeze-Leende en/of in de gemeente Apeldoorn en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over het/de aangiftetijdvak(ken) 4e kwartaal 2009 en/of 4e kwartaal 2010 en/of 4e kwartaal 2013 (DOC-098 8/16, DOC-098 12/16 en DOC-098 16/16, DOC-017 1/2, DOC-021 1/2 en DOC-025 1/2) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft de B.V. en/of (een of meer van) haar mededader(s) toen aldaar (telkens) opzettelijk op de/het bij de bevoegde inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde (elektronische/digitale) aangifte(n) omzetbelasting over genoemd(e) aangiftetijdvak(ken) (telkens) een te laag bedrag aan omzetbelasting opgegeven, terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
2.A[Transportonderneming 2] B.V. (verder te noemen ‘de B.V.’) in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 4 januari 2016 te Leende in de gemeente Heeze-Leende en/of in de gemeente Apeldoorn en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, opzettelijk deze niet, onjuist of onvolledig heeft verstrekt, terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft de B.V. en/of (een of meer van) haar mededader(s) toen aldaar – zakelijk weergegeven – (telkens) nadat de B.V. als belastingplichtige had geconstateerd dat door de B.V. over het 4e kwartaal 2010 en/of het 4e kwartaal 2013 (telkens) te lage, althans onjuiste aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van de B.V. waren/was gedaan, waardoor (telkens) te weinig belasting was betaald (DOC-010 7/9), (telkens) opzettelijk niet voldaan aan de verplichting om alsnog zo spoedig mogelijk bij wijze van suppletie op de door de bevoegde inspecteur, althans de Belastingdienst aangegeven wijze, juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven,
en/of
2.B
[Transportonderneming 2] B.V. (verder te noemen ‘de B.V.’) op twee, althans een tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 30 januari 2014 te Leende in de gemeente Heeze-Leende en/of in de gemeente Apeldoorn en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over het/de aangiftetijdvak(ken) 4e kwartaal 2010 en/of 4e kwartaal 2013 (DOC-099 8/12, DOC-099 12/12, DOC-029 1/2 en DOC-033 1/2) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft de B.V. en/of (een of meer van) haar mededader(s) toen aldaar (telkens) opzettelijk op de/het bij de bevoegde inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde (elektronische/digitale) aangifte(n) omzetbelasting over genoemd(e) aangiftetijdvak(ken) (telkens) een te laag bedrag aan omzetbelasting opgegeven, terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
3.A[Transportonderneming 3] B.V. (verder te noemen ‘de B.V.’) in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 4 januari 2016 te Leende in de gemeente Heeze-Leende en/of in de gemeente Apeldoorn en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, opzettelijk deze niet, onjuist of onvolledig heeft verstrekt, terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft de B.V. en/of (een of meer van) haar mededader(s) toen aldaar – zakelijk weergegeven – (telkens) nadat de B.V. als belastingplichtige had geconstateerd dat door de B.V. over de maand december 2010 en/of de maand december 2011 en/of de maand september 2013 (telkens) te lage, althans onjuiste aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van de B.V. waren/was gedaan, waardoor (telkens) te weinig belasting was betaald (DOC-011 7/9), (telkens) opzettelijk niet voldaan aan de verplichting om alsnog zo spoedig mogelijk bij wijze van suppletie op de door de bevoegde inspecteur, althans de Belastingdienst aangegeven wijze, juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven,
en/of
3.B
[Transportonderneming 3] B.V. (verder te noemen ‘de B.V.’) op drie, althans een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 30 oktober 2013 te Leende in de gemeente Heeze-Leende en/of in de gemeente Apeldoorn en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over het/de aangiftetijdvak(ken) december 2010 en/of december 2011 en/of september 2013 (DOC-100 17/41, DOC-100 29/41 en DOC-101 14/17, DOC-045 1/2, DOC-057 1/2 en DOC-066 1/2) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft de B.V. en/of (een of meer van) haar mededader(s) toen aldaar (telkens) opzettelijk op de/het bij de bevoegde inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde (elektronische/digitale) aangifte(n) omzetbelasting over genoemd(e) aangiftetijdvak(ken) (telkens) een te laag bedrag aan omzetbelasting opgegeven, terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De verdediging heeft primair als verweer aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte. De raadsman van de verdachte heeft aan dat verweer ten grondslag gelegd dat tegen de accountant van de in de tenlastelegging opgenomen besloten vennootschappen, [accountant] , geen vervolging is ingesteld, terwijl de rechtbank in haar vonnis heeft geoordeeld dat hij als medepleger moet worden aangemerkt en de vervolging van de verdachte daarom in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld doet zich – onder meer – voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur, oftewel het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging.
Een dergelijk uitzonderlijk geval in vorenbedoelde zin doet zich tevens voor indien zaken zowel op het punt van de haalbaarheid als op dat van de opportuniteit geheel overeenstemmen, maar het Openbaar Ministerie er desalniettemin voor kiest om in slechts één van die zaken strafvervolging in te stellen. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is eerst sprake bij afwijking van een bestendig patroon van beslissen in een groot aantal vergelijkbare gevallen.
Aan het oordeel dat het Openbaar Ministerie omwille van voormelde redenen niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van een verdachte, dienen zware motiveringseisen te worden gesteld. De keuze om derden, wier gedragingen evenals die van de verdachte het voorwerp van strafvervolging dienen te zijn, ten onrechte niet te vervolgen, leidt immers niet zonder meer tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging van de verdachte.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof weliswaar gebleken dat accountant [accountant] een belangrijke rol had in het geheel van de tenlastegelegde gedragingen, maar dat aan hem een andere rol moet worden toegedicht dan aan de verdachte en haar man [echtgenoot verdachte] . Zij verkeren namelijk niet in dezelfde (bewijs- en/of strafrechtelijke) positie, temeer nu de verdachte en haar man eigenaar waren van de vennootschappen en uit dien hoofde daaruit – anders dan [accountant] – voordeel genoten.
Het hof is van oordeel dat van gelijke gevallen derhalve geen sprake is. Reeds daarom kan van afwijking van een bestendig patroon van beslissen in een groot aantal vergelijkbare gevallen evenmin sprake zijn. Aldus faalt het beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel.
Het beroep op schending van het verbod van willekeur slaagt evenmin. De officier van justitie heeft op basis van het opsporingsonderzoek redelijkerwijs kunnen aannemen dat een veroordeling van de verdachte ter zake van (kort gezegd) belastingfraude haalbaar was. Daarom acht het hof de beslissing om jegens de verdachte strafvervolging in te stellen en (nog) niet jegens [accountant] – temeer nu hij in een andere bewijs- en/of strafrechtelijke positie verkeerde – niet zodanig en apert onevenredig dat het instellen en voortzetten van strafvervolging jegens de verdachte onverenigbaar is met het verbod van willekeur.
Gelet op het vorenoverwogene is het hof dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat de beginselen van een behoorlijke procesorde zijn geschonden. Bijgevolg is het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de strafvervolging van de verdachte. Het hof verwerpt het tot niet-ontvankelijkheid strekkende verweer in al zijn onderdelen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het haar onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.A
[Transportonderneming 1] B.V. (verder te noemen ‘de B.V.’) in de periode van 1 januari 2012 tot en met 4 januari 2016 te Leende in de gemeente Heeze-Leende en/of in de gemeente Apeldoorn, als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, opzettelijk deze niet, onjuist of onvolledig heeft verstrekt, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft de B.V. toen aldaar – zakelijk weergegeven – telkens nadat de B.V. als belastingplichtige had geconstateerd dat door de B.V. over het 4e kwartaal 2009 en het 4e kwartaal 2010 en het 4e kwartaal 2013 onjuiste aangiften omzetbelasting ten name van de B.V. waren gedaan, waardoor te weinig belasting was betaald, telkens opzettelijk niet voldaan aan de verplichting om alsnog zo spoedig mogelijk bij wijze van suppletie op de door de inspecteur aangegeven wijze, juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken,
aan welke verboden gedragingen zij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven
en
1.B[Transportonderneming 1] B.V. (verder te noemen ‘de B.V.’) op drie tijdstippen in de periode van 1 oktober 2009 tot en met 30 januari 2014 te Leende in de gemeente Heeze-Leende en/of in de gemeente Apeldoorn, telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften omzetbelasting over de aangiftetijdvakken 4e kwartaal 2009 en 4e kwartaal 2010 en 4e kwartaal 2013 onjuist heeft gedaan, immers heeft de B.V. toen aldaar telkens opzettelijk op de bij de inspecteur der belastingen ingeleverde aangiften omzetbelasting over genoemde aangiftetijdvakken een te laag bedrag aan omzetbelasting opgegeven, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen zij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven;
2.A[Transportonderneming 2] B.V (verder te noemen ‘de B.V.’) in de periode van 1 januari 2012 tot en met 4 januari 2016 te Leende in de gemeente Heeze-Leende en/of in de gemeente Apeldoorn, als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, opzettelijk deze niet heeft verstrekt, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft de B.V. toen aldaar – zakelijk weergegeven – telkens nadat de B.V. als belastingplichtige had geconstateerd dat door de B.V. over het 4e kwartaal 2010 en het 4e kwartaal 2013 onjuiste aangiften omzetbelasting ten name van de B.V. waren gedaan, waardoor te weinig belasting was betaald, telkens opzettelijk niet voldaan aan de verplichting om alsnog zo spoedig mogelijk bij wijze van suppletie op de door de inspecteur aangegeven wijze, juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen zij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven
en
2.B
[Transportonderneming 2] B.V. (verder te noemen ‘de B.V.’) op twee tijdstippen in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 30 januari 2014 te Leende in de gemeente Heeze-Leende en/of in de gemeente Apeldoorn, telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften omzetbelasting over de aangiftetijdvakken 4e kwartaal 2010 en 4e kwartaal 2013 onjuist heeft gedaan, immers heeft de B.V. toen aldaar telkens opzettelijk op de bij de inspecteur der belastingen ingeleverde aangiften omzetbelasting over genoemde aangiftetijdvakken een te laag bedrag aan omzetbelasting opgegeven, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen zij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven;
3.A[Transportonderneming 3] B.V. (verder te noemen ‘de B.V.’) in de periode van 1 januari 2012 tot en met 4 januari 2016 te Leende in de gemeente Heeze-Leende en/of in de gemeente Apeldoorn, als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, opzettelijk deze niet heeft verstrekt, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft de B.V. toen aldaar – zakelijk weergegeven – telkens nadat de B.V. als belastingplichtige had geconstateerd dat door de B.V. over de maand december 2010 en de maand december 2011 en de maand september 2013 onjuiste aangiften omzetbelasting ten name van de B.V. waren gedaan, waardoor te weinig belasting was betaald, telkens opzettelijk niet voldaan aan de verplichting om alsnog zo spoedig mogelijk bij wijze van suppletie op de door de inspecteur aangegeven wijze, juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen zij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven
en
3.B
[Transportonderneming 3] B.V. (verder te noemen ‘de B.V.’) op drie tijdstippen in de periode van 1 december 2010 tot en met 30 oktober 2013 te Leende in de gemeente Heeze-Leende en/of in de gemeente Apeldoorn, telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften omzetbelasting over de aangiftetijdvakken december 2010 en december 2011 en september 2013, onjuist heeft gedaan, immers heeft de B.V. toen aldaar telkens opzettelijk op de bij de inspecteur der belastingen ingeleverde aangiften omzetbelasting over genoemde aangiftetijdvakken een te laag bedrag aan omzetbelasting opgegeven, terwijl dat feit telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen zij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
A.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – het volgende aangevoerd.
A.1 Opzetverweer
Allereerst is bestreden dat de verdachte met opzet heeft gehandeld. De verdachte heeft niet opzettelijk nagelaten aan de verplichting te voldoen om bij wijze van suppletie de juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken. Evenmin had zij het opzet op het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting op naam van de bovengenoemde vennootschappen. De verdachte verkeerde namelijk in de veronderstelling dat haar accountant [accountant] voor de suppletie zou zorgdragen en daarmee (uiteindelijk) de onjuistheid van de eerder gedane aangiften zou corrigeren. De verdachte is bovendien geen ter zake deskundige. Gelet op de langdurige goede samenwerking met [accountant] en diens boekhoudkundige achtergrond, vertrouwde zij gerechtvaardigd op zijn handelwijze.
A.2 Geen feitelijk leidinggever
In de visie van de verdediging kan de verdachte voorts niet als feitelijk leidinggever worden aangemerkt. Immers, de verdachte heeft niet welbewust de aanmerkelijk kans aanvaard dat de tenlastegelegde verboden gedragingen zich zouden voordoen. De verdachte verrichtte slechts de administratie voor [Transportonderneming 1] B.V., [Transportonderneming 2] B.V. en [Transportonderneming 3] B.V. Zij was niet verplicht de belastingaangiften te doen en om, indien nodig, te suppleren. Daarnaast was zij niet bevoegd maatregelen te treffen ter voorkoming van de verboden gedragingen. Van feitelijk leidinggeven is daarom geen sprake.