Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-07-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3057, 16/03773 en 16/03774
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-07-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3057, 16/03773 en 16/03774
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 19 juli 2018
- Datum publicatie
- 10 oktober 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2018:3057
- Zaaknummer
- 16/03773 en 16/03774
Inhoudsindicatie
De inspecteur heeft de (verhoogde) zelfstandigenaftrek terecht geweigerd. Belanghebbende maakt ondanks de overgelegde urenregistraties niet aannemelijk dat zij heeft voldaan aan het urencriterium. Belanghebbende komt daardoor ook niet in aanmerking voor willekeurige afschrijving van de onroerende zaak die wordt gebruikt voor de exploitatie van de B&B. Het Hof ziet geen aanleiding om aan belanghebbende een integrale proceskostenvergoeding toe te kennen.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/03773 en 16/03774
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
en het incidenteel hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 29 juli 2016, nummers BRE 15/6602 en 15/6755, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde aanslagen en beschikkingen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 94.274 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 25.756. Gelijktijdig is bij beschikking een bedrag van € 1.404 aan belastingrente in rekening gebracht. De aanslag IB/PVV 2012 is, na daartegen gemaakt bezwaar, verminderd met € 6.095. Het belastbaar inkomen uit werk en woning en sparen en beleggen is daarbij gelijk gebleven. In de uitspraken op bezwaar is echter, anders dan bij de aanslagregeling, rekening gehouden met een aftrek wegens elders belast inkomen. De beschikking belastingrente is dienovereenkomstig verminderd.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 109.946 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 25.979. Gelijktijdig is bij beschikking een bedrag van € 634 aan belastingrente in rekening gebracht. De aanslag IB/PVV 2013 is, na daartegen gemaakt bezwaar, verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 109.899 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 26.106. De beschikking belastingrente is dienovereenkomstig gewijzigd.
De Inspecteur heeft in zijn brieven met dagtekening 2 november 2015 beslist op het verzoek om kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De Inspecteur heeft dit verzoek afgewezen.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van twee maal € 45.
De Rechtbank heeft het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2012 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.569 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.556 rekening houdend met een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting, de beschikking heffingsrente [Hof: belastingrente] dienovereenkomstig verminderd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten begroot op € 650 en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
De Rechtbank heeft het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2013 eveneens gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.306 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.779 rekening houdend met een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting, de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten begroot op € 650 en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.
De zitting heeft plaatsgehad op 9 november 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en haar gemachtigde de heer [A] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B] .
Belanghebbende heeft vóór de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof. Een exemplaar van deze pleitnota en daarbij behorende bijlagen is ter zitting aan de Inspecteur overgelegd. De Inspecteur heeft geen bezwaar gemaakt tegen de overlegging van de vier bij deze pleitnota behorende bijlagen.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Het Hof heeft partijen in een brief van 19 december 2017 medegedeeld dat het onderzoek wordt heropend en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat.
Partijen hebben schriftelijk gereageerd op de brief van het Hof van 19 december 2017. De Inspecteur heeft dit gedaan in zijn brief van 12 januari 2018. Belanghebbende heeft gereageerd in haar brieven van 9 en 31 januari 2018.
Naar aanleiding van de onder 1.9 vermelde brieven van partijen heeft het Hof op 28 maart 2018 een brief aan partijen gestuurd. Op 12 en 13 juni 2018 heeft belanghebbende hier op gereageerd. Op 14 juni 2018 heeft het Hof het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende en haar echtgenoot [echtgenoot] (hierna: de echtgenoot) wonen aan de [adres] 46 te [woonplaats] . Belanghebbende is directrice van [bedrijf] en had in 2012 en 2013 een fulltime baan. Haar inkomsten uit deze dienstbetrekking bedroegen € 113.474 (2012) respectievelijk € 109.946 (2013).
Met ingang van [datum] 2011 hebben belanghebbende en haar echtgenoot onder de naam CV [C] een commanditaire vennootschap (hierna: de CV) opgericht, gevestigd op hun woonadres. Belanghebbende is commanditaire vennoot en haar echtgenoot is beherend vennoot. Ingebracht zijn de vakantiewoningen in Frankrijk, de appartementen in [woonplaats] , de schrijfactiviteiten van belanghebbende en de arbeid van beide vennoten met betrekking tot al deze activiteiten. De activiteiten van de CV bestaan uit:
1. [D] : het verhuren van vijf vakantiewoningen in Frankrijk (hierna: de vakantiewoningen);
2. [E] : de exploitatie van drie appartementen als Bed & Breakfast in [woonplaats] (hierna: de B&B);
3. [F] : het schrijven van boeken die een relatie hebben met toerisme en de streken waar de vakantiewoningen respectievelijk de B&B zijn gelegen en het maken van kunst.
De vakantiewoningen in Frankrijk en de appartementen die deel uitmaken van de B&B worden via de website [website] te huur aangeboden. Op diezelfde website worden de door de belanghebbende geschreven boeken en gemaakte kunst gepromoot. Het gebouw waarin de appartementen zijn gerealiseerd is in verminderde staat verworven en in eigen beheer opgeknapt. De boekingen via de website en de administratie worden door belanghebbende en haar echtgenoot bijgehouden. De correspondentie met (potentiële) huurders wordt verricht door belanghebbende. De exploitatie van de B&B in [woonplaats] werd in de onderhavige jaren met name door de echtgenoot uitgevoerd. Het schoonhouden van en het verrichten van klein onderhoud aan de vakantiewoningen in Frankrijk wordt uitbesteed. Indien belanghebbende en haar echtgenoot naar een van hun vakantiewoningen op vakantie gaan, wordt door haar echtgenoot eveneens onderhoud gepleegd aan de vakantiewoningen.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I: Heeft belanghebbende recht op de (verhoogde) zelfstandigenaftrek?
II: Kan belanghebbende de willekeurig afschrijving voor startende ondernemers toepassen op de onroerende zaak die wordt gebruikt voor de exploitatie van de B&B in [woonplaats] ?
III: Dient aan belanghebbende een integrale proceskostenvergoeding te worden toegekend?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Partijen hebben ter zitting hun standpunt verder toegelicht.
Belanghebbende concludeert – naar het Hof begrijpt – tot aanslagen IB/PVV naar de in de aangiften opgenomen bedragen en met inachtneming van een voorkoming van dubbele belasting. Belanghebbende concludeert daarnaast tot vermindering van de beschikkingen belastingrente en een integrale proceskostenvergoeding. De Inspecteur concludeert – naar het Hof begrijpt – tot aanslagen IB/PVV – overeenkomstig de in de aangiften vervatte standpunten over de aanwezigheid en kwalificatie van een bron van inkomen, maar zonder toekenning van de zelfstandigenaftrek en de willekeurige afschrijving voor startende ondernemers, en tot een dienovereenkomstige vermindering van de beschikkingen belastingrente.
Tussen partijen is in hoger beroep niet (meer) in geschil dat:
- alle onder 2.2 vermelde activiteiten een bron van inkomen vormen;
- de resultaten van de onder 2.2 vermelde activiteiten kwalificeren als winst uit onderneming;
- alle onder 2.2 vermelde activiteiten tezamen één onderneming vormen en
- belanghebbende kwalificeert als ondernemer voor de inkomstenbelasting.